ECLI:NL:RBZWB:2022:4666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
11 augustus 2022
Zaaknummer
20/9524
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de WOZ-waarde van een woning en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2020 beoordeeld. De WOZ-waarde van de woning aan [adres] was vastgesteld op € 810.000,- voor het kalenderjaar 2020. De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 behandeld, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door A. Oosters en de heffingsambtenaar door [naam 2]. De belanghebbende is eigenaar van een vrijstaande woning met bijgebouwen, gebouwd in 1929, met een inhoud van 1194 m3 en een perceeloppervlakte van 31.246 m2.

Tijdens de zitting heeft de heffingsambtenaar een compromisvoorstel gedaan, waarbij de waarde van de woning werd verlaagd naar € 751.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de woning verlaagd. Er was echter nog een geschil over de proceskostenvergoeding en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep 24 maanden bedraagt, maar dat deze termijn met 6 maanden is overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan de belanghebbende.

De rechtbank heeft in haar beslissing de proceskosten van de belanghebbende in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase toegewezen, evenals de kosten voor het opstellen van een taxatierapport. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9524

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

gemachtigde: A. Oosters,
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Rucphen (de heffingsambtenaar).

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2020 waarin de WOZ-waarde van de woning aan de [adres] voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld op € 810.000,-
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] (kantoorgenoot gemachtigde van belanghebbende) en namens de heffingsambtenaar: [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] (hierna: de woning). Het betreft een vrijstaande woning met twee loodsen, aanbouwen, een garage, verschillende dakkapellen en een overkapping. Het bouwjaar van de woning is 1929. De inhoud van de woning is 1194 m3 en de oppervlakte van het perceel is 31.246 m2.
1.2
Op 3 augustus 2022 heeft de heffingsambtenaar een compromisvoorstel gedaan aan belanghebbende, omdat de taxateur heeft vastgesteld dat het gebruiksoppervlakte van de woning minder groot is dan in 2020 was geregistreerd. Gelet daarop acht de taxateur de door belanghebbende gestelde waarde van € 751.000,- een marktconforme waarde. De heffingsambtenaar heeft voorgesteld om: de waarde te verminderen, de hierop gebaseerde aanslagen onroerendezaakbelasting (eigenaar) en watersysteemheffing gebouw dienovereenkomstig te verminderen, een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de bezwaarfase van € 538,- (voor het indienen van het bezwaarschrift en de hoorzitting), een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de beroepsfase van € 759,- (voor het indienen van het beroepschrift), een proceskostenvergoeding toe te kennen voor het opstellen van een taxatierapport van € 128,26 (2 uur) en het betaalde griffierecht te vergoeden. Belanghebbende is daar op diezelfde dag mee akkoord gegaan, maar heeft in aanvulling daarop verzocht om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn en een proceskostenvergoeding voor het voorbereiden van de zitting van € 374,-.
1.3
Gelet op het voorgaande is tussen partijen overeenstemming bereikt over het overgrote deel van de beroepsgronden en zal de rechtbank hierna conform die overeenstemming uitspraak doen. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen, de waarde verminderen tot een bedrag van € 751.000,-, de daarmee samenhangende aanslagen dienovereenkomstig verminderen en de heffingsambtenaar veroordelen in de overeengekomen proceskostenvergoedingen.
1.4
Tussen partijen is nog in geschil: de vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase en de schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
2. Proceskostenvergoeding beroepsfase
2.1
Omdat het beroep als gevolg van de overeenstemming over de waarde gegrond wordt verklaard, heeft belanghebbende – in aanvulling op voornoemde proceskostenvergoedingen – gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht recht op 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- [1] en een wegingsfactor 1.
2.2
De rechtbank ziet in het door de heffingsambtenaar op zitting genoemde arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [2] geen aanleiding voor een lagere wegingsfactor, omdat geen sprake is van een beperking van het geschil tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de (proces)kosten en omdat ook niet uitsluitend recht op een proceskostenvergoeding bestaat wegens een aan de belanghebbende toe te kennen vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3. Redelijke termijn
3.1
Belanghebbende heeft verzocht om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2
De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep.
3.3
Het bezwaarschrift is op 24 maart 2020 ontvangen door de heffingsambtenaar. De uitspraak van de rechtbank wordt op 15 september 2022 gedaan. Dit is (afgerond) 2 jaar en 6 maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift.
3.4
De vergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 500,- per half jaar. Belanghebbende heeft daarom recht op een vergoeding van immateriële schade van 1 x € 500,-.
3.5
Voor de verdeling daarvan tussen de heffingsambtenaar (bezwaarfase) en de Staat der Nederlanden (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 16 oktober 2020. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond 7 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 1 maand is overschreden. Het restant (5 maanden) wordt toegerekend aan de beroepsfase. De heffingsambtenaar dient daarom 1/6 deel van € 500,- te betalen (€ 83) en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) 5/6 deel van € 500,- (€ 417,-). De rechtbank merkt de minister voor Rechtsbescherming in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de vastgestelde waarde tot € 751.000,-;
  • vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2020 en watersysteemheffing dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in de bezwaarfase ten bedrage van € 538,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in de beroepsfase ten bedrage van € 1.518,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor het opstellen van een taxatierapport ten bedrage van € 128,26;
  • gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 48,- aan hem vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van immateriële schade van € 83,
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van immateriële schade van € 417,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 15 september 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, r.o. 5.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage.