ECLI:NL:RBZWB:2022:4741

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
BRE - 21 _ 1488 en 21 _ 1489
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 augustus 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank heeft op 9 juni 2022 de beroepen behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op 27 juli 2022 heeft aangegeven volledig tegemoet te komen aan de grieven van belanghebbende. Dit leidde tot een vermindering van de aanslag IB/PVV tot een bedrag van € 22.543 en de aanslag Zvw tot een bijdrage-inkomen van € 43. De inspecteur had echter betoogd dat belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat hij pas in de beroepsfase bewijsstukken had overgelegd. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur in dit geval wel degelijk in de kosten van belanghebbende moet worden veroordeeld, omdat de noodzaak om beroep in te stellen niet uitsluitend aan belanghebbende te wijten was.

De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 2.059 en heeft bepaald dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1488 en 21/1489
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 februari 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, alsmede bij gelijktijdige beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, zijn gemachtigde, en namens de inspecteur, [inspecteur].

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de mededeling van de inspecteur, ingekomen bij de rechtbank op 27 juli 2022, dat hij alsnog volledig tegemoet komt aan de grieven van belanghebbende en het door belanghebbende nader aangegeven verzamelinkomen volgt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De aanslag IB/PVV 2019 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.543 (het loon van € 22.500 vermeerderd met een belastbare winst uit onderneming van € 43). De aanslag Zvw 2019 wordt verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 43.
2.2.
De inspecteur heeft zich verder op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht. Reden daarvoor is dat belanghebbende pas in de beroepsfase, na afloop van de zitting, de bewijsstukken heeft overgelegd op basis waarvan de inspecteur concludeert tot volledige tegemoetkoming. Het instellen van beroep was volgens hem niet nodig geweest als belanghebbende in de bezwaarfase gehoor had gegeven aan het verzoek van de inspecteur om nadere informatie te overleggen.
2.3.
De rechtbank volgt de inspecteur niet in zijn standpunt en vindt in dit geval wel aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de inspecteur belanghebbende in de bezwaarfase tot 17 februari 2021 de tijd heeft gegeven om de informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft met dagtekening 17 februari 2021, ontvangen door de inspecteur op 22 februari 2021, gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur. Doordat de inspecteur al op 19 februari 2021 uitspraken op bezwaar heeft gedaan en niet enkele dagen heeft gewacht of nog een poststuk van belanghebbende zou binnenkomen, is die informatie echter niet in overweging genomen. Het kan daarom niet worden gezegd dat de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend aan belanghebbende is te wijten. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, bestaat daarom recht op een proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
2.4.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Besluit voor de twee samenhangende zaken samen vast op € 2.059 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Ook krijgt belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 49 vergoed.

3.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.543;
  • vermindert de aanslag Zvw 2019 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 43;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.059;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 18 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.