In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 augustus 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, evenals een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). De rechtbank heeft op 9 juni 2022 de beroepen behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op 27 juli 2022 heeft aangegeven volledig tegemoet te komen aan de grieven van belanghebbende. Dit leidde tot een vermindering van de aanslag IB/PVV tot een bedrag van € 22.543 en de aanslag Zvw tot een bijdrage-inkomen van € 43. De inspecteur had echter betoogd dat belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat hij pas in de beroepsfase bewijsstukken had overgelegd. De rechtbank oordeelt echter dat de inspecteur in dit geval wel degelijk in de kosten van belanghebbende moet worden veroordeeld, omdat de noodzaak om beroep in te stellen niet uitsluitend aan belanghebbende te wijten was.
De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 2.059 en heeft bepaald dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.