ECLI:NL:RBZWB:2022:4912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_201
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering. Het UWV had op 21 mei 2021 besloten om de uitkering van eiser te beëindigen per 22 juni 2021, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen akkoord gingen met een uitspraak zonder zitting, waarna het onderzoek op 28 juli 2022 werd gesloten. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de beëindiging van de uitkering dus gerechtvaardigd is. Eiser had aangevoerd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de genomen beslissing. De rechtbank wijst erop dat er geen bewijs is dat de beperkingen van eiser zijn onderschat en dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag liggen, passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/201 ZW

uitspraak van 22 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Oztas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 mei 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 22 juni 2021.
Met het bestreden besluit van 8 december 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben telefonisch toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen. Het onderzoek is op 28 juli 2022 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is werkzaam geweest als horecamedewerker. Met ingang van 1 januari 2020 ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Deze uitkering is op 1 april 2020 beëindigd. Op 20 april 2020 heeft eiser zich ziek gemeld. Het UWV heeft met ingang van 22 april 2020 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De arts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met een niet actieve hepatitus B zonder leverfunctiestoornissen. Er is bij eiser sprake van spanningsklachten maar hij wordt niet (meer) behandeld door de praktijkondersteuner van de huisarts (poh GGZ) en hij slikt geen psychofarmaca. Er is een redelijk normaal dagverhaal zonder specifieke rustmomenten.
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er bij eiser sprake is van stressklachten en prikkelbaarheid als gevolg van maatschappelijke problematiek. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er sprake is van overspannenheid of een zware depressie. Deze aanwijzingen blijken ook niet uit het contact met eiser of de informatie van de huisart. Uit de na de hoorzitting ontvangen contacten met de poh GGZ wordt voorts overwegend gesproken over de maatschappelijke problemen en worden psychische stoornissen, zoals overspannenheid of depressie, ook niet genoemd. Omdat de huisarts melding heeft gemaakt dat eiser prikkelbaar is, heeft de verzekeringsarts b&b wel een aanvullende beperking voor conflicthantering aangenomen.
Verder is er sprake van hypertensie, waarvoor in november 2019 nierschade wegens het niet gebruiken van medicatie. Vanaf mei 2020 gebruikt hij weer medicatie, en is het niet waarschijnlijk dat er nog sprake is van nierschade. Ook heeft eiser hepatitis B zonder leverschade en is er sprake van overmatig alcoholgebruik. Omdat er geen sprake is van leverschade is de verzekeringsarts b&b van mening dat het niet waarschijnlijk is dat de hepatitis tot moeheid of futloosheid leidt.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 november 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Het UWV had bij de afweging van de belangen in redelijkheid niet tot deze beslissing kunnen komen. Verder heeft eiser opgemerkt dat de beslissing in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft verwezen naar zijn bezwaargronden waarin hij heeft opgesomd wat zijn klachten zijn en tot welke beperkingen die leiden.
In zijn aanvullend beroepschrift heeft eiser nog aangevoerd dat het gelet op zijn klachten van misselijkheid en vermoeidheid waarschijnlijk is dat er sprake is van nierschade. Eiser is van mening dat er vanwege zijn medicijngebruik extra beperkingen aangenomen moeten worden. Tot slot heeft eiser gesteld dat er sprake is van bewijsnood omdat psycholoog [naam psycholoog] geen informatie wil verstrekken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van bewijsnood. Eiser heeft immers informatie van de huisarts over de contacten met [naam psycholoog] (poh GGZ) overgelegd. Deze informatie is door de verzekeringsarts b&b ook meegenomen bij zijn oordeel over de beperkingen.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 26 november 2021 gemotiveerd waarom deze informatie niet tot het aannemen van extra beperkingen leidt. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in deze motivering.
4.4
Eiser heeft gewezen op de mogelijke bijwerkingen van zijn medicatiegebruik. Naar vaste rechtspraak is het onvoldoende dat er mogelijk bijwerkingen bij medicijnen zijn [1] . De bijwerkingen moeten op datum in geding ook daadwerkelijk voorkomen. Eiser heeft niet gesteld, en uit de beschikbare (medische) informatie blijkt ook niet dat dat de bijwerkingen die zich mogelijk kunnen voordoen, zich daadwerkelijk op de datum in geding bij eiser hebben voorgedaan. De verzekeringsarts b&b heeft dan ook terecht geen reden gezien om vanwege het medicijngebruik aanvullende beperkingen aan te nemen.
4.5
Ook eisers stelling dat er, gelet op de klachten van eiser (waaronder de misselijkheid), wel sprake moet zijn van nierschade volgt de rechtbank niet. Zoals de verzekeringsarts b&b terecht opmerkt maakt de huisarts geen melding van nierschade op de datum in geding. Daarbij komt dat eiser in de bezwaarprocedure heeft gesteld dat hij regelmatig last van misselijkheid heeft vanwege de hypertensie en niet vanwege eventuele nierschade. Omdat er verder ook geen medische gegevens zijn waaruit opgemaakt kan worden dat er op de datum in geding sprake was van nierschade, kunnen de door eiser aangegeven klachten ook niet daaraan gerelateerd worden.
4.6
Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is dat in de FML van 26 november 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), textiel productenmaker (Sbc-code 111160) en inpakker (Sbc-code 111190).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 3 december 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.6 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer heeft eiser geen recht op een ZW-uitkering.
Belangenafweging
7. Met betrekking tot het beroep op de belangenafweging merkt de rechtbank op dat bij een beoordeling in het kader van de EZWb geen ruimte bestaat voor een belangenafweging [2] .
Beginselen van behoorlijk bestuur
8. Eisers beroepsgrond dat sprake is van strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur is niet onderbouwd en kan alleen daarom al niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat daarom de ZW-uitkering beëindigd wordt per 22 juni 2021.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 22 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
(artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).