In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser had op 27 april 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering, die op 13 september 2021 gedeeltelijk werd toegewezen, maar waarbij de aanvraag voor zedenmisdrijven werd afgewezen. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 1 december 2021. Eiser stelde dat hij geen aangifte had gedaan van de zedenmisdrijven uit zijn jeugd, omdat hij dit als zijn verdiende straf beschouwde en vreesde voor verdere mishandeling door zijn vader. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende objectieve aanwijzingen heeft overlegd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om met voldoende bewijs te komen, en dat de eigen verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is. De rechtbank concludeert dat de CSG de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.