ECLI:NL:RBZWB:2022:5116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
AWB- 22_257
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiser had op 27 april 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering, die op 13 september 2021 gedeeltelijk werd toegewezen, maar waarbij de aanvraag voor zedenmisdrijven werd afgewezen. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 1 december 2021. Eiser stelde dat hij geen aangifte had gedaan van de zedenmisdrijven uit zijn jeugd, omdat hij dit als zijn verdiende straf beschouwde en vreesde voor verdere mishandeling door zijn vader. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende objectieve aanwijzingen heeft overlegd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om met voldoende bewijs te komen, en dat de eigen verklaring van het slachtoffer alleen niet voldoende is. De rechtbank concludeert dat de CSG de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/257 WSG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, de CSG

(gemachtigden: mr. H.K.M. Timmermans en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Bij besluit van 13 september 2021 heeft de CSG aan eiser een uitkering van € 10.000,- op grond van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven (WSG) toegekend.
Bij besluit van 1 december 2021 heeft de CSG het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
De CSG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: eiser vergezeld van zijn partner en (telefonisch) de gemachtigde van de CSG.

Feiten

Eiser heeft op 27 april 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De aanvraag van eiser is bij beschikking van 13 september 2021 toegewezen voor zover die ziet op het door eiser opgegeven stelselmatig huiselijk geweld in de periode van 1 januari 1974 tot 31 december 1984. De aanvraag is afgewezen voor zover die ziet op de door eiser opgegeven zedenmisdrijven.
Aan eiser is een uitkering van € 10.000,- toegekend, gebaseerd op letselcategorie 4.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de CSG de aanvraag voor zover die ziet op de door eiser opgegeven zedenmisdrijven op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiser de door hem opgegeven zedenmisdrijven met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk gemaakt?
Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag en bezwaar ten onrechte zijn afgewezen op de grond dat hij de door hem opgegeven zedenmisdrijven niet met objectieve informatie heeft onderbouwd. Eiser heeft geen aangifte gedaan van de zedenmisdrijven in zijn kinderjaren, omdat hij het seksuele misbruik zag als zijn verdiende straf. Daarnaast was het voor hem als klein kind niet mogelijk om aangifte te doen en heeft hij door schande en schade geleerd om volwassenen niet te kunnen vertrouwen. Aangifte zou er daarnaast voor hebben gezorgd dat zijn vader hem fysiek zou mishandelen. Eiser merkt verder op dat voor zover hij al aangifte had gedaan, de stukken daarvan niet meer kunnen worden opgevraagd. Dit geldt ook voor de overige documenten uit zijn jeugd. Tot slot stelt eiser dat voor het ernstige en fysieke seksuele misbruik in het Internaat [naam internaat] zonder nadere onderbouwing wel een financiële tegemoetkoming door de CSG aan hem is toegekend
De CSG heeft aangevoerd dat eiser geen objectieve informatie heeft overlegd waarmee hij de door hem opgegeven zedenmisdrijven heeft onderbouwd. Eiser heeft destijds geen aangifte gedaan. Verder is de door hem overlegde medische informatie geen, dan wel onvoldoende onderbouwing van de door hem opgegeven zedenmisdrijven, nu deze slechts een weergave bevatten van eisers eigen verklaringen aan zijn therapeut. Van betrouwbaar en onpartijdig bewijs is in dat geval geen sprake. Met betrekking tot de stelling van eiser dat door hem voor het ernstige fysieke en seksuele misbruik in Internaat [naam internaat] wel een financiële tegemoetkoming is ontvangen, merkt de CSG op dat het gaat om twee afzonderlijke regelingen met een verschillend beoordelingskader.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds is om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [1]
Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 augustus 2021 (hierna: de Beleidsbundel). Uit paragraaf 1.1.2 volgt dat onder objectieve aanwijzingen wordt verstaan: aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Verder is hierin opgenomen dat de eigen verklaring van een slachtoffer – als dat het enige is – onvoldoende is om de aannemelijkheid van geweldsmisdrijven vast te stellen. Daarbij geldt dat medische informatie een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate kan ondersteunen.
Vaststaat dat eiser geen aangifte van de zedenmisdrijven heeft gedaan. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser naast zijn eigen verklaringen geen aanvullende informatie heeft overlegd met voldoende objectieve aanwijzingen. De rechtbank overweegt daartoe dat de door eiser overlegde medische informatie geen objectieve aanwijzingen zijn omdat deze zijn gebaseerd op hetgeen eiser zelf aan zijn behandelaar heeft verklaard. Dat sprake is van psychisch letsel en eiser diverse behandelingen heeft ondergaan en nog steeds ondergaat, is onvoldoende ondersteuning van deze verklaringen nu deze niet oorzakelijk zijn te herleiden naar de door eiser opgegeven zedenmisdrijven. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de CSG genoegzaam heeft gemotiveerd waarom het de aanvraag voor zover die ziet op de door eiser opgegeven zedenmisdrijven heeft afgewezen. De redenen die eiser heeft opgegeven waarom hij destijds geen aangifte heeft gedaan en de omstandigheid dat er geen documenten uit zijn jeugd beschikbaar zijn, doen aan dat oordeel niet af. Dit geldt ook voor de stelling dat voor het ernstige en fysieke seksuele misbruik in het Internaat [naam internaat] zonder nadere onderbouwing wel een financiële tegemoetkoming is toegekend, nu daarvoor een ander beoordelings- en bewijskader geldt.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier op 6 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet schadefonds geweldmisdrijven
Artikel 3
1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
(…)
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 augustus 2021
1.1.2 Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf

Algemeen

Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden (zoals bij de strafrechter), maar moet aannemelijk worden gemaakt. Aannemelijkheid is een juridisch begrip en houdt in dat het niet onomstotelijk hoeft vast te staan dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing geloofwaardig is dat het zo gegaan is.
Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er is gebeurd en wat de aanleiding ervoor was. In de eerste plaats is daarbij de feitelijke geweldshandeling van belang. Dit is de handeling waardoor het slachtoffer letsel opliep: bijvoorbeeld het uitdelen van een klap, het schieten met een vuurwapen of het steken met een mes.
In de tweede plaats moeten de toedracht van het geweldsmisdrijf duidelijk zijn, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond. Het Schadefonds kan bij de beoordeling informatie uit meerdere bronnen betrekken.
Het uitgangspunt is dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor het onderbouwen van de aanvraag met voldoende objectieve aanwijzingen. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.
(…)
Bij de beoordeling door het Schadefonds van de beschikbare informatie geldt een aantal uitgangspunten.

De aangifte

De eigen verklaring van een slachtoffer is – als dat het enige is – onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen. Het doen van aangifte bij de politie is op zich geen vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag door het Schadefonds. In de praktijk kan een aangifte en het strafrechtelijk onderzoek dat erop volgt echter wel in hoge mate
bijdragen aan de onderbouwing van een aanvraag. Een aangifte direct na het voorval gedaan zal zwaarder wegen dan een aangifte die enige tijd later is gedaan, tenzij daar een duidelijke verklaring voor kan worden gegeven, bijvoorbeeld omdat het slachtoffer vanwege het opgelopen letsel niet in staat was aangifte te doen. Ook om die reden is het belangrijk
dat een slachtoffer zo spoedig mogelijk na het geweldsmisdrijf aangifte doet.
(…)

Medische informatie

Medische informatie is in beginsel niet bruikbaar om de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond te onderbouwen. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is het Schadefonds bij de
beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie. Medische informatie kan wel helpen om te bepalen of het letsel is veroorzaakt door het door het slachtoffer gestelde geweld. Het feit dat iemand bepaald fysiek of psychisch letsel heeft, geeft echter geen uitsluitsel over wat er is gebeurd.
Medische informatie is uiteraard ook nodig om de ernst van het letsel vast te stellen

Informatie uit andere bronnen

Informatie uit andere bronnen Het kan dus zo zijn dat het Schadefonds aanvullende informatie nodig heeft wanneer informatie als een aangifte of een rechterlijke uitspraak niet beschikbaar is. Aanvullende informatie kan ook nodig zijn als er wel aangifte is gedaan door het slachtoffer, maar hieruit onvoldoende duidelijk blijkt over de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het voorval plaatsvond.
Dit geldt ook als de aangifte geen strafrechtelijk vervolg heeft gekregen, bijvoorbeeld omdat het feit of de verdachte niet strafbaar is. Het kan ook zijn dat de verklaring van het slachtoffer vragen oproept of dat er om bepaalde redenen wordt getwijfeld aan zijn verklaring of dat uit een rechterlijke uitspraak, waarbij de verdachte bijvoorbeeld wordt vrijgesproken, onvoldoende blijkt over de aanleiding, toedracht en omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond. Toekenning van een tegemoetkoming is in zulke gevallen alleen mogelijk als er voldoende aanvullende informatie bestaat uit andere
bron(nen).
Als ook uit deze aanvullende informatie onvoldoende beeld kan worden gevormd van de toedracht van het geweldsmisdrijf, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond, dan is de aanvraag niet voldoende onderbouwd en zal de aanvraag worden afgewezen. Deze afwijzing betekent niet dat het Schadefonds het slachtoffer niet gelooft: de aanvraag wordt dan afgewezen omdat de opgave van het slachtoffer onvoldoende is onderbouwd met objectieve aanwijzingen.
(…)

Voetnoten

1.Afdeling van de Raad van State van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3543.