ECLI:NL:RBZWB:2022:5180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6405
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering op basis van een immunologische aandoening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser, geboren op 20 november 1990, had op 7 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het UWV weigerde deze op basis van een besluit van 17 januari 2020, waarin werd gesteld dat eiser geen arbeidsvermogen had. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde dit ongegrond in een besluit van 3 april 2020. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 augustus 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aanvullende informatie opgevraagd bij eisers behandelaar. Eiser heeft verschillende brieven overgelegd van zijn behandelaar, waarin zijn complexe immunologische aandoening wordt beschreven. De rechtbank concludeert dat het UWV onterecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is te achten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent eiser met terugwerkende kracht vanaf 7 mei 2019 recht op een Wajong-uitkering. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6405 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.E. Teusink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Eiser, geboren op 20 november 1990, heeft met het op 7 mei 2019 door het UWV ontvangen formulier een Beoordeling arbeidsvermogen (beoordeling) aangevraagd bij het UWV ten behoeve van een Wajong-uitkering.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV in een besluit van 17 januari 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen en is aan eiser meegedeeld dat hij geen arbeidsvermogen heeft, maar dat het UWV verwacht dat hij in de toekomst mogelijk wel arbeidsvermogen heeft. Eiser is hierop opgenomen in het doelgroepregister. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Vervolgens heeft het UWV in een besluit van 3 april 2020 (bestreden besluit) eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op de zitting van de rechtbank in Breda op 13 augustus 2021. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV mr. M. Reitsma.
Op 25 augustus 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank heeft UWV opgedragen om aan eisers behandelaar, [naam behandelaar] van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA), enkele aanvullende vragen voor te leggen over eisers behandeling(en) en de aard en prognose van eisers immunologische aandoening.
Bij brief van 13 januari 2022 heeft het UWV aan de rechtbank de brief die het UWV op
21 september 2021 naar [naam behandelaar] had gestuurd, overgelegd, met de mededeling dat [naam behandelaar] ondanks enkele malen rappelleren niet had gereageerd.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft eiser een brief van 20 januari 2022 van [naam behandelaar] aan de rechtbank overgelegd over het ziekenhuisbezoek van 20 januari 2022.
Bij brief van 3 februari 2022 heeft het UWV gereageerd op de brief van [naam behandelaar] van
20 januari 2022, onder verwijzing naar de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [naam verzekeringsarts b&b 1] van 2 februari 2022.
Bij brief van 14 april 2022 heeft eiser hierop gereageerd. Vervolgens heeft eiser met een Zivver-bericht van 24 mei 2022 de rechtbank meegedeeld dat [naam behandelaar] tijdens het ziekenhuisbezoek van 20 mei 2022 heeft laten weten ook te willen reageren op de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 2 februari 2022. Vervolgens heeft eiser bij brief van
15 juni 2022 de beroepsgronden aangevuld en een brief van [naam behandelaar] van 7 juni 2022 overgelegd.
Bij brief van 22 juni 2022 heeft het UWV gereageerd op de brief van 15 juni 2022 en de bijgevoegde brief van [naam behandelaar] , onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 21 juni 2022.
De rechtbank heeft partijen vervolgens laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet nader behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam wordt geacht. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV onterecht de Wajong-uitkering aan eiser heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunten van partijen
4.1.
Aan het in het bestreden besluit neergelegde standpunt heeft het UWV in de eerste plaats een rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en rapportages van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] ten grondslag gelegd.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op een spreekuur van 7 november 2019. De verzekeringsarts rapporteert op 15 januari 2020 het volgende. Eiser is een 28-jarige jongeman, die sinds 2010, het jaar waarin hij 19 jaar en schoolgaand was, klachten begint te krijgen van wat uiteindelijk een immunologische stoornis lijkt, die op dit moment adequaat behandeld lijkt, maar waarbij eiser net na ziekenhuisopname in de recupererende fase is en hij nog zeer sterk vermoeid is, wat ook ingegeven kan zijn door de medicatie die hij voor de aandoening gebruikt. Denkbaar is dat eiser op dit moment geen 4 uur op een dag belast kan worden. Eiser zou wel 1 uur aaneengesloten een taak kunnen verrichten. In ieder geval is hij in staat zijn dag te vullen en is hij adequaat in staat tot normaal functioneren. Er is geen sprake van een medische eindsituatie.
In bezwaar heeft verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] (toen nog arts b&b, met contraseign van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] ) het dossier bestudeerd en medische informatie opgevraagd. Hij rapporteert op 31 maart 2020 het volgende. Eiser had op het moment van aanvraag geen arbeidsvermogen. Dit ontbreken van arbeidsvermogen is niet duurzaam. Uit de brief van gastro-enteroloog [naam gastro-enteroloog] van 10 december 2019 blijkt dat sprake is van een complexe immunologische aandoening, waarbij enerzijds het beeld bestaat van een gegeneraliseerd eczema geassocieerd met een hyper-IgE syndroom. Anderzijds bestaat er colitis, waarbij er een sterk vermoeden bestaat op de ziekte van Crohn. Eiser wordt behandeld met onder andere middels biologicals. Op basis van dit ziektebeeld en de duur van de klachten is het aannemelijk dat sprake was van ziekte of gebrek op 18-jarige leeftijd en tijdens de navolgende studies. De vraag is of de periode van geen arbeidsvermogen is begonnen binnen 5 jaar na de 18e verjaardag of tijdens de studie, en of deze doorloopt tot de aanvraag. Het ontbreekt aan informatie over eisers belastbaarheid sinds het beëindigen van de Hbo-opleiding in 2016 tot aan de aanvraag in 2019. Als het arbeidsvermogen zou ontbreken in deze periode, is de vraag of hij dit arbeidsvermogen nog kan ontwikkelen. Dat is aan de orde, zo blijkt uit de brief van 10 december 2019. Van de behandeling met biologicals mag verbetering van de klachten en functioneren worden verwacht. De darm- en gewrichts-klachten zijn verbeterd, de stoelgang is normaal en de ontstekingswaarden in het bloed zijn genormaliseerd. Ook eisers vermoeidheidsklachten zullen afnemen. Bij verbetering van klachten onder de juiste medicatie zal ook de frequentie van ziekenhuisbezoek afnemen, wat tevens een reden was om aan te nemen dat eiser niet 4 uur per dag kon werken.
4.2.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Gelet op zijn complexe ziektebeeld (thryreoïditis, voedselallergieën, astma, darmontstekingen, HyperIgE-syndroom-klachten, slapeloosheid, hartkloppingen, eczeem), is sprake van een medische eindsituatie en is het niet te verwachten dat zijn arbeidsvermogen zich nog kan ontwikkelen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser onder andere een brief van [naam behandelaar] van 3 juli 2020 overgelegd.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft naar aanleiding van eisers beroepsgronden en de ingebrachte brief van [naam behandelaar] van 3 juli 2020 op 10 september 2020 als volgt aanvullend gerapporteerd. Er bestaat geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. De informatie ziet niet op de periode van 2016 (staken HBO-studie) tot in 2019 (aanvraag). Er is geen informatie over de mate van arbeidsvermogen over deze periode in de brief. In de ingebrachte brief wordt de actuele behandeling van eiser uiteengezet. Dit was al bekend uit de brieven van de behandelend gastro-enterologen van 29 november 2019 en 10 december 2019 van hetzelfde ziekenhuis (UZA). Er komt geen nieuwe medische informatie aan de orde met betrekking tot het verloop van de behandelingen en verwachtingen naar de toekomst. Alhoewel het in België vanuit de curatieve sector gebruikelijk is om een visie te geven op de mogelijkheden tot werk, wordt de visie van [naam behandelaar] in het huidige beoordelingskader buiten beschouwing gelaten. In het Nederlandse stelsel is de behandelend arts niet de aangewezen persoon om verklaringen af te geven over arbeidsongeschiktheid.
4.4.
Op 17 november 2020 heeft eiser in beroep medische stukken overgelegd over de periode 2017-2019 betreffende behandelaars in het UZA op gebied van cardiologie, dermatologie en gastro-enterologie. Eiser stelt dat ook in deze periode arbeidsvermogen ontbrak.
4.5.
Op 28 januari 2021 heeft de verzekeringsarts b&b nogmaals aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van deze informatie. Er bestaat geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Uit de informatie kan volgens de verzekeringsarts b&b niet worden afgeleid dat gedurende de periode van 2016 (einde HBO-studie) tot aanvraag Wajong in 2019 geen sprake was van arbeidsvermogen. Per saldo kan op basis van de ingebrachte informatie alleen worden gesteld dat eiser in die periode alleen gedurende de opname vroeg in 2019 niet over arbeidsvermogen beschikte en dat dit op dat moment niet duurzaam was.
4.6.
Na heropening van het onderzoek door de rechtbank heeft eiser twee brieven van [naam behandelaar] van 20 januari 2022 en een brief van [naam behandelaar] van 7 juni 2022 overgelegd. Eiser benadrukt daarbij de vicieuze cirkel waarin hij zich bevindt: medicatie verergert bepaalde klachten en het stoppen van medicatie zorgt voor verergering van andere klachten.
In de overgelegde brieven van [naam behandelaar] wordt vermeld dat eiser een complexe, zeldzame, chronische, ongeneeslijke immunologische aandoening heeft, omvattende: immunodeficiëntie (verhoogde kans op infectie), inflammatie (momenteel voornamelijk aantasting van de darm) en atopie (met een belangrijk en invaliderend gegeneraliseerd eczeem). In de twee brieven van 20 januari 2022 wordt beschreven dat er verschillende behandelingen zijn geweest met variabele resultaten. [naam behandelaar] noemt een aantal farmacologische middelen zonder effect en de start van Dupilumab in september 2018. Door toename van andere klachten is het gebruik van dit middel gestaakt. Nadien is gestart met andere middelen welke een betere maar niet volledige controle laten zien. Het algemene klinische beeld was beter. Een afname van klachten op het ene vlak (bijvoorbeeld darmklachten) geeft echter een toename van andere klachten (bijvoorbeeld eczeem). Causale verbanden zijn lastig te leggen. Een belangrijke factor is vermoeidheid en ‘brain fog’. Volgens [naam behandelaar] dient ook rekening te worden gehouden met de impact van een niet geneesbare zeldzame aandoening op de algemene ‘well being’ van de jonge patiënt.
In de brief van 7 juni 2022 licht [naam behandelaar] nader toe dat de behandeling met de biologicals een verbetering geeft op het vlak van hospitalisaties en complicaties, maar dat het klinisch beeld (persisterend eczeem, significante colitis) een invaliderend karakter blijft behouden. Er is geen zicht op andere therapeutische opties die deze situatie kunnen wijzigen.
4.7.
De verzekeringsarts b&b heeft op 2 februari 2022 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de ingebrachte brieven van [naam behandelaar] van 20 januari 2022. Er komen geen aanwijzingen naar voren dat het medisch beeld op datum aanvraag Wajong onderschat is of anders was dan waar tot op heden van uit werd gegaan. Er is onverminderd sprake van een chronische immunologische aandoening met weerslag op het maagdarmstelsel en de huid. De behandelaar geeft ten aanzien van de doorlopen behandelingen aan dat (hoewel de klachten nog niet optimaal onder controle zijn) in het algemeen het klinische beeld van de patiënt nu beter is. Dit is in overeenstemming met wat de verzekeringsarts b&b eerder aangaf. Ten aanzien van de duurzaamheid heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om het oordeel met betrekking tot datum aanvraag (7 mei 2019) op medisch inhoudelijke gronden te herzien.
Blijkens de aanvullende rapportage van 21 juni 2022 ziet de verzekeringsarts b&b ook in de brief van [naam behandelaar] van 7 juni 2022 geen aanleiding om het medisch inhoudelijk standpunt te wijzigen. Grond voor het ontbreken van arbeidsvermogen is het vele ziekenhuisbezoek, waardoor eiser niet beschikbaar is voor arbeid. In de brief van [naam behandelaar] wordt juist aangegeven dat de behandeling ziet op het verminderen van dergelijke ziekenhuisopnames. Daarmee acht de verzekeringsarts b&b het plausibel om aan te nemen dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
Beoordeling door de rechtbank
4.8.
De rechtbank stelt vast dat, nu eiser op 20 november 2008 18 jaar is geworden, eiser een laattijdige aanvraag heeft ingediend voor een Wajong-uitkering. Omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, draagt volgens vaste rechtspraak de aanvrager in geval van een laattijdige aanvraag de bewijslast om met objectieve medische gegevens aannemelijk te maken dat hij op 18-jarige leeftijd dan wel ten tijde van studie en vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. [1] Omdat eiser zijn aanvraag beoordeling arbeidsvermogen na 1 januari 2015 heeft ingediend is de Wajong zoals die geldt na 1 januari 2015 van toepassing.
4.9.
Vaststaat dat eiser na zijn 18e verjaardag heeft gestudeerd en dat hij zijn HBO-studie in 2016 heeft moeten beëindigen. Eiser lijdt aan een immunologische aandoening, waardoor hij vanaf ongeveer 2010 klachten ontwikkelt en beperkingen ondervindt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van de ontvangen aanvraag op 7 mei 2019 als gevolg van deze ziekte geen arbeidsvermogen heeft. In de rapportages van de verzekeringsartsen wordt stilgestaan bij de vraag of al vanaf einde studie in 2016 tot aan de aanvraag in 2019 sprake was van het ontbreken van arbeidsvermogen. Vanuit het bepaalde in artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong is dit navolgbaar. Vast staat echter dat op het moment van de aanvraag in 2019 er geen sprake is van arbeidsvermogen en dit moment valt in de periode van vijf jaar na einde van de studie (artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong). Niet in geschil is dat dit ontbreken van eisers arbeidsvermogen voorkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Daarmee staat het ontbreken van eisers arbeidsvermogen, relevant voor eisers recht op uitkering per 7 mei 2019, in deze procedure vast. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van eiser als duurzaam kan worden aangemerkt.
4.10.
Recht op een Wajong-uitkering ontstaat pas als de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Daaronder wordt op grond van het vierde lid van artikel 1a:1 van de Wajong verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. [2]
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in dit geval in de bestreden besluitvorming de vereiste onderbouwing die ziet op het mogelijke resultaat van de medische behandeling voor eiser.
De rechtbank overweegt daartoe dat in de beroepsfase vier brieven van [naam behandelaar] zijn overgelegd die meer duidelijkheid geven over de aard en prognose van eisers aandoening en behandelingen. Er is sprake van een immunologische aandoening die chronisch is en niet geneesbaar. Vaststaat dat er in de periode in geding wel behandelingen werden geprobeerd, die eisers aandoening echter niet konden wegnemen, maar mogelijk enkel eisers klachten konden verlichten. De rechtbank leidt uit de overgelegde informatie af dat op de datum in geding nog altijd werd gezocht naar behandelingen voor (deelaspecten van) eisers aandoening, maar er niet een te verwachten resultaat van de behandelingen kon worden gegeven. Dit vanwege de complexiteit en zeldzaamheid van de aandoening, mede gelet op bijwerkingen van behandeling op andere aspecten van de aandoening. Er was allerminst sprake van een situatie waarin eenvoudigweg een reeds beproefde of gangbare behandeling waarvan resultaat te verwachten was, nog kon worden ingezet. Dit specifieke karakter van het behandeltraject brengt mee dat op de datum in geding geen inschatting gemaakt kon worden over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser concreet zouden kunnen ontwikkelen. De verzekeringsartsen hebben ook niet gemotiveerd gesteld welk mogelijk resultaat van eventuele behandelingen in dat opzicht voor eiser te verwachten was. Het feit dat uit de brieven van [naam behandelaar] volgt dat soms enige verbetering is gezien, brengt niet mee dat er op de datum in geding te verwachten resultaten in voornoemde zin bestonden bij behandelingen. [naam behandelaar] heeft ook toegelicht dat de verbetering slechts zag op de hospitalisaties en complicaties bij eiser ten opzichte van de periode daarvoor, niet op het klinisch beeld. De verzekeringsarts b&b rapporteerde in een reactie op dit punt op 21 juni 2022 vervolgens dat eiser meer beschikbaar is voor arbeid als de ziekenhuisbezoeken verminderen en dat dat het standpunt over de duurzaamheid onderbouwt. De rechtbank volgt dit standpunt van de verzekeringsarts b&b niet, reeds omdat het ontbreken van arbeidsvermogen zowel gebaseerd was op de beschikbaarheid als de belastbaarheid van eiser.
Ten slotte schrijft [naam behandelaar] dat er geen zicht is op andere therapeutische opties die het klinische beeld met invaliderend karakter kunnen wijzigen.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in het geval van eiser het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam is te achten. Daarmee voldoet eiser aan de voorwaarden voor het recht op een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door eiser met ingang van 7 mei 2019 (de datum van ontvangst van de aanvraag van eiser, conform artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong) een Wajong-uitkering toe te kennen.
Omdat het beroep gegrond is, dient het UWV het griffierecht aan eiser te vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De vergoeding van eisers proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling.
De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 17 januari 2020 en bepaalt dat eiser met ingang van 7 mei 2019 recht heeft op een Wajong-uitkering en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 6 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wajong is een jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte alsnog jonggehandicapte kan worden in de zin van dit hoofdstuk, indien hij binnen vijf jaar alsnog duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak.
In het derde lid is bepaald dat de ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog jonggehandicapte wordt, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het zesde lid is bepaald dat de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 1a:11, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat het UWV op aanvraag vaststelt of recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1 van de Wajong bestaat.
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag waarop de aanvraag, bedoeld in dit artikel, werd gedaan, met dien verstande dat dit recht niet eerder kan ontstaan dan de dag waarop de betrokkene achttien jaar wordt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1583, en van
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:966.