Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het op 22 oktober 2021 ontvangen verzoekschrift met producties 1 t/m 10,
- de producties 15 t/m 17 van ETZ,
- het verweerschrift met producties 1 t/m 6,
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
7.Verboden internetgebruik
9. Social media tijdens het werk
Een medewerker dient zich te realiseren dat informatie op het internet openbaar is, lang beschikbaar blijft en dat hij met zijn reactie een kijkje geeft achter de schermen van het ETZ en/of de positie van het ETZ (negatief) kan beïnvloeden / zaken negatief kunnen afstralen op het ETZ. Het is daarom dat het ETZ van een medewerker eist dat hij geen berichten plaatst die denigrerend, discriminerend, obsceen of niet respectvol zijn.
Op 30 maart 2020 is door uw leidinggevende (...) met u gesproken over een tekst die u op 28 maart 2020 op Twitter (social media) hebt geplaatst, waarin u zich negatief heeft uitgelaten over artsen.
”
We hebben op 19 januari jl. een constructief en open gesprek gehad (…) over Social Media gebruik, in het algemeen maar ook in jouw eigen situatie.
de proportionaliteit van het beleid en de maatregelen t.a.v. COVID-19” en onderzoekt “
of de overheid zich aan de wet houdt”, waar partijen, naar de kantonrechter begrijpt, kennelijk ook van uitgaan. Een opname van dit interview is, conform de door BPOC met [werknemer] daarover gemaakte afspraak, verspreid via verschillende internetfora.
gelegenheid te bieden zijn kant van het verhaal te geven.”.
3.Het verzoek
-een sfeer gecreëerd waardoor voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer van ETZ kan worden gevergd. In een het Facebookbericht van 28 maart 2020, aangehaald in de brief van ETZ van 2 april 2020, liet hij zich negatief uit over artsen, waar hij schreef dat die zijn “gehersenspoeld”. Met zijn uitlatingen heeft [werknemer] onder andere de artikelen 7.9, 7.10 en 9.3 van de Gedragscode telefonie, e-mail, internet waaronder social media geschonden. Uit de omstandigheid dat door een andere persoon op Twitter melding werd gemaakt van dit bericht, waarbij de naam ETZ werd genoemd, bleek dat gemakkelijk te achterhalen is geweest dat [werknemer] voor ETZ werkzaam is en wat zijn functie is. Naar aanleiding van dit Facebookbericht heeft [werknemer] op 2 april 2020 een officiële waarschuwing gekregen. Die officiële waarschuwing bleek echter voor [werknemer] onvoldoende om zich op sociale media te onthouden van (ongepaste) uitlatingen over ETZ en negatieve geluiden over de coronavaccinatie. Na een gesprek hierover is [werknemer] bij brief van 11 februari 2021 er nogmaals op gewezen, dat van hem wordt verwacht dat hij bij het gebruik van sociale media rekening houdt met de belangen van ETZ en de gevolgen die zijn uitlatingen zouden kunnen hebben voor de beeldvorming omtrent ETZ en voor de relatie met zijn collega’s. In die brief is hij nog eens gewezen op de eerdere officiële waarschuwing.
4.Het verweer
,heeft echter nooit plaatsgevonden. Hij ontving alleen de brief van 2 april 2020. Daarin werd geen sanctie opgelegd. Van een officiële waarschuwing was naar zijn mening geen sprake.
5.De beoordeling
gehersenspoeld” wegzette. In de daaropvolgende brief van 2 april 2020 heeft ETZ [werknemer] -na een voorafgaand gesprek op 30 maart 2020
-erop gewezen, dat hij met dit bericht de Gedragscode telefonie, e-mail, internet waaronder social media (hierna: de Gedragscode) heeft overtreden. Weliswaar is aan deze brief niet het door [werknemer] mogelijk verwachte gesprek voorafgegaan en heeft hij, anders dan ETZ, die brief niet opgevat als een officiële waarschuwing, uit de inhoud van de brief blijkt echter voldoende dat ETZ in de vermelde uiting van [werknemer] aanleiding zag om aan hem een sanctie op te leggen.
de eerder afgegeven officiële waarschuwing”. Daarbij is [werknemer] bovendien gevraagd kennis te nemen van, en te handelen naar de Gedragscode en is het vertrouwen uitgesproken dat hij bij het gebruik van sociale media rekening houdt met de belangen van ETZ en de gevolgen die dat gebruik kan hebben op de beeldvorming, en de invloed die het kan hebben op zijn relatie met collega’s. Gelet op de inhoud van beide brieven mocht ETZ van [werknemer] verwachten dat hij prudent zou omgaan met sociale media en er alert op zou zijn overtreding van de Gedragscode te vermijden.
Even if the requirement to act in good faith in the context of an employment contract does not imply an absolute duty of loyalty towards the employer or a duty of discretion to the point of subjecting the worker to the employer’s interests, certain manifestations of the right to freedom of expression that may be legitimate in other contexts are not legitimate in that of labour relations.” (§ 38). Volgens het Hof betekent goed werknemerschap dus niet dat de werknemer met betrekking tot zijn werk absolute geheimhouding moet betrachten, maar in arbeidsrelaties kunnen wel andere normen voor de uitoefening het recht op vrije meningsuiting gelden dan daarbuiten.
.Zo wordt geen goed beeld van bijwerkingen verkregen. Het lijkt of er niet bij wordt stilgestaan dat een overlijden mogelijk het gevolg is van bijwerkingen van de antistollingsmedicijnen.
(..) We laten dus eigenlijk heel veel mensen ernstig ziek worden terwijl dat niet nodig is. (..)”.
met name genoemdemedewerkers gerichte verwijten heeft hij niet gemaakt. In tegenstelling tot ETZ in alinea 5.15 van haar verzoekschrift, begrijpt de kantonrechter dat [werknemer] in zijn verklaring met ‘we’ in “
we laten dus eigenlijk heel veel mensen ernstig ziek worden terwijl dat niet nodig is”, de behandeling in Nederland van Covidpatiënten heeft bedoeld en niet die door ETZ in het bijzonder. Dat deze en sommige van [werknemer] ’ overige verklaringen mogelijk zijn gebaseerd op onjuiste veronderstellingen en indrukken of tenminste kunnen worden genuanceerd, levert -behoudens hetgeen hierna wordt overwogen onder 5.14, laatste alinea- onvoldoende grond op voor het oordeel dat de aard van die uitingen is strijd is met goed werknemerschap.
Daarom wil ik deze verklaring afgeven, omdat ik mij in dat systeem niet prettig voel. Ik vind dat ik als verpleegkundige het beste moet doen wat er voor een patiënt is.” Ten aanzien van de motieven van [werknemer] om zich openlijk uit te laten is in ieder geval wel gebleken dat hij - evenals anderen in Nederland - vragen en zorgen heeft omtrent de wijze waarop Covid-19 wordt bestreden. Weliswaar kan met ETZ worden gezegd dat [werknemer] er beter aan had gedaan wanneer hij zijn vragen en zorgen intern had voorgelegd en besproken, maar daarmee is niet gezegd dat het bestaan van de mogelijkheid daartoe hem het recht ontzegt om zijn mening in een ander gremium, zoals BPOC, te uiten. Daaraan doet niet af dat ETZ in dit geding die vragen heeft kunnen beantwoorden en kennelijk onjuiste veronderstellingen van [werknemer] heeft kunnen weerleggen.
-heeft [werknemer] gesproken over drie patiënten van ETZ die mede aan zijn zorg waren toevertrouwd. Weliswaar heeft hij niet de namen van die patiënten noch ETZ genoemd, maar de kans dat (nabestaanden van) die patiënten zichzelf of hun verwanten herkennen in het relaas van [werknemer] is bepaald niet ondenkbaar. Daarvoor heeft hij voldoende details genoemd, terwijl door openbaarmaking van de opname van het interview, waarmee [werknemer] tevoren bekend was en waarmee hij heeft ingestemd, vrij eenvoudig valt te achterhalen in welk ziekenhuis hij werkzaam is. Het zonder voorafgaande toestemming delen van die vertrouwelijke informatie over patiënten is onaanvaardbaar en in strijd met artikel 7.10 van de Gedragscode, artikel 7:457 lid 1 BW en artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
in dat systeem” niet prettig voelt - door de wet en de Gedragscode gestelde grenzen overschreden. In het interview heeft hij zijn uit de wet en de Gedragscode voortvloeiende geheimhoudingsplicht geschonden, heeft hij de belangen van patiënten en hun naasten, van collega’s en van ETZ onvoldoende in acht genomen en heeft hij, in weerwil van het reeds vóór het interview bij herhaling door ETZ gegeven advies c.q. waarschuwing om zich te houden aan de Gedragscode waar het gaat om het gebruik van sociale media, het risico aanvaard dat ETZ door zijn handelen (reputatie)schade
kanlijden. Op dit risico wordt gewezen in artikel 10, lid 2 van de Gedragscode.
ernstigverwijtbaar handelen zal worden uitgesproken.