Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 37.664 voor het tijdvak van 1 mei 2015 tot en met 31 december 2016, samen met een vergrijpboete van € 17.457. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en de inspecteur, waarbij de inspecteur stelt dat de voorbelasting op valse facturen van een bepaalde maatschappij onterecht in aftrek is gebracht.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat er recht op aftrek van voorbelasting bestaat. De verklaringen van de heer [naam bestuurder] worden als cruciaal beschouwd, waarin hij aangeeft dat er geen diensten zijn verricht voor belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd, maar matigt de boete met 15% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Uiteindelijk blijft de boete vastgesteld op € 14.838. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, met uitzondering van de vermindering van de boete.