ECLI:NL:RBZWB:2022:5461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
20/9726 t/m 20/9735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en vergrijpboetes over de jaren 2013 tot en met 2017

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2022, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2013 tot en met 2017. De inspecteur had eerder vergrijpboetes opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank constateert dat de inspecteur het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslagen voor de jaren 2013 tot en met 2016 gegrond heeft verklaard, maar het bezwaar voor het jaar 2017 ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven, en dat de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2015, 2016 en 2017 terecht zijn opgelegd. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017, en vermindert de aanslagen tot een belastbaar inkomen van € 18.614. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9726 tot en met 20/9735
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 15 oktober 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2017 de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd (hierna: de aanslagen). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrente) en vergrijpboetes opgelegd (hierna: de vergrijpboetes).
Aanslagen IB/PVV
Jaar
Aanslagnummer
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Belastingrente
Vergrijpboete
2013
[aanslagnummer] .H.36.01
€ 12.231
€ 254
n.v.t.
2014
[aanslagnummer] .H.46.01
€ 27.863
€ 320
n.v.t.
2015
[aanslagnummer] .H.56.01
€ 23.797
€ 308
€ 1.080
2016
[aanslagnummer] .H.66.01
€ 22.760
€ 254
€ 3.282
2017
[aanslagnummer] .H.76.01
€ 20.714
€ 3
n.v.t.
Aanslagen Zvw
Jaar
Aanslagnummer
Bijdrage-inkomen
Belastingrente
Vergrijpboete
2013
[aanslagnummer] .W.36.01.4
€ 5.535
€ 57
n.v.t.
2014
[aanslagnummer] .W.46.01.4
€ 8.937
€ 50
n.v.t.
2015
[aanslagnummer] .W.56.01.4
€ 14.290
€ 49
n.v.t.
2016
[aanslagnummer] .W.66.01.4
€ 13.130
€ 18
n.v.t.
2017
[aanslagnummer] .W.76.01.4
€ 20.714
€ 36
€ 360
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV en Zvw 2017 ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2013 tot en met 2016 zijn gegrond verklaard en als volgt verminderd. Tevens zijn de vergrijpboetes vernietigd.
Jaar
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Bijdrage-inkomen
2013
€ 10.640
€ 3.944
2014
€ 16.809
€ 7.346
2015
€ 22.206
€ 12.699
2016
€ 12.169
€ 2.539
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen laatstelijk op 6 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] . De gemachtigde is met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende woont samen met zijn partner en hun vier kinderen.
2.2.
Belanghebbende geniet ieder jaar een uitkering van [de gemeente] (hierna: de gemeente). Per jaar zijn de volgende bedragen aan uitkering ontvangen en is loonheffing ingehouden:
Jaar
Bruto uitkering
Loonheffing
2013
€ 6.696
€ 1.033
2014
€ 9.463
€ 1.328
2015
€ 9.507
€ 1.268
2016
€ 9.630
€ 1.278
2017
€ (negatief) 150
€ 133
2.3.
De partner van belanghebbende exploiteert sinds eind 2016 een kapsalon en dreef deze onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Per 1 juli 2017 is de onderneming voortgezet als vennootschap onder firma, genaamd [de VOF] (hierna: de VOF). Belanghebbende is per die datum toegetreden als vennoot.
2.4.
Belanghebbendes partner heeft de kapsalon eind 2016 overgenomen van de heer [A] . Er is hiertoe in twee delen een bedrag van € 10.000 aan de heer [A] betaald. Op de eindbalans van de eenmanszaak en op de beginbalans van de VOF staat een schuld van € 15.000.
2.5.
De ouders en schoonouders van belanghebbende hebben op 22 juni 2018 schriftelijk verklaard € 4.500 aan belanghebbende te hebben geschonken. Tevens heeft de heer [B] (een derde) verklaard € 10.000 te hebben geleend aan belanghebbende en zijn partner.
2.6.
Op naam van de VOF is in september 2017 een auto, Mercedes Benz, type A250 aangeschaft voor een bedrag van € 32.395. De aanschafprijs is deels gefinancierd (€ 21.400), deels contant betaald (€ 5.900) en deels per bank betaald (€ 5.095).
2.7.
Belanghebbende is voor de jaren 2013 en 2014 niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en heeft ook geen aangiften ingediend.
2.8.
Voor het jaar 2015 is belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte. Hij heeft een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.507, bestaande uit de uitkering van de gemeente.
2.9.
Voor het jaar 2016 is belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte. Hij heeft een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.630, bestaande uit de uitkering van de gemeente.
2.10.
Voor het jaar 2017 is belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte. Hij heeft een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.043, bestaande uit winst uit onderneming.
2.11.
In 2017 heeft er een waarneming ter plaatse plaatsgevonden in de kapsalon, waarna een administratief onderzoek is gestart door de inspecteur. Voor de jaren 2013 tot en met 2017 zijn vermogensvergelijkingen gemaakt, die resulteerden in elk jaar een negatief netto privé. De inspecteur heeft bij zijn berekening rekening gehouden met onder andere de volgende uitgaven van belanghebbende die via de bankrekeningen hebben plaatsgevonden.
Uitgaven
2013
2014
2015
2016
2017
autokosten
€ 294,14
€ 445,87
€ 367,52
€ 279,00
€ 23,00
bankkosten
€ 161,75
€ 1.209,61
€ 372,10
€ 294,00
€ 225,00
huurkosten
€ 3.074,35
€ 2.132,12
€ 5.911,60
€ 1.289,00
€ 9.897,00
kleding
€ 1.360,56
€ 1.424,85
€ 2.472,94
€ 2.306,00
€ 3.603,00
luxe
€ 1.823,96
€ 988,75
€ 1.542,89
€ 2.684,00
€ 548,00
overig
€ 2.312,91
€ 2.774,10
€ 3.272,05
€ 3.799,00
€ 3.899,00
ANWB
€ 174,80
-
€ 172,54
€ 173,00
€ 178,00
sport
€ 64,80
€ 546,79
€ 558,45
€ 1.460,00
€ 896,00
telefoon/internet
€ 2.125,30
€ 2.368,94
€ 1.931,09
€ 1.384,00
€ 2.571,00
verzekeringen
€ 816,54
€ 707,75
€ 558,71
€ 774,00
€ 431,00
levensonderhoud
€ 2.122,16
€ 1.608,74
€ 2.005,85
€ 2.883,00
€ 4.367,00
energie
€ 3.675,16
€ 1.811,20
€ 2.882,65
€ 780,00
€ 3.562,00
zorgverzekering
€ 2.160,39
€ 1.693,61
€ 1.977,46
€ 4.143,00
€ 3.649,00
onderwijs kinderen
€ 300,72
€ 212,69
-
€ 70,00
€ 20,00
reizen
-
€ 814,95
€ 1.243,45
€ 2.385,00
€ 2.671,00
fiets
-
€ 379,90
€ 369,95
€ 119,00
-
2.12.
Voorts hebben er contanten transacties plaatsgevonden, onder andere de aankoop in 2015 van een jetski (€ 8.500).
2.13.
Het (negatieve) resultaat uit de vermogensvergelijkingen, die onder meer gebaseerd is op NIBUD-normen, is door de inspecteur voor de jaren 2013 tot en met 2016 voor 60% in aanmerking genomen bij belanghebbende en 40% bij zijn partner. Voor het jaar 2017 is de verdeling 42% bij belanghebbende en 58% bij zijn partner, overeenkomstig de toentertijd geldende winstverdeling van de VOF.
2.14.
Naar aanleiding van de vermogensvergelijkingen heeft de inspecteur bij het opleggen van de definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2013 tot en met 2017 de volgende bedragen aan resultaat overige werkzaamheden in aanmerking genomen.
2013
€ 5.535
2014
€ 8.937
2015
€ 14.290
2016
€ 12.130
2017
€ 12.671
2.15.
Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 en 2016 alsmede de aanslag Zvw 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende vergrijpboetes opgelegd.
2.16.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2013 tot en met 2017 alsmede de beschikkingen vergrijpboete en belastingrente.
2.17.
In de brief van de inspecteur van 22 september 2020 met kenmerk ‘motivering uitspraak op het bezwaarschrift’ (hierna: de brief van 22 september 2020) staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Beoordeling van uw bezwaarschrift
Onderstaand ga ik per jaar afzonderlijk in op uw bezwaar.
Met betrekking tot het jaar 2013:
Eigen beoordeling:
De NIBUD-normen geven een minimale bestedingsnorm van een gezin aan. In de banktransacties van het gezin worden verschillende bestedingscategorieën onvoldoende aangetroffen. Dit betekent dat bepaalde bestedingen contant moeten zijn betaald. Er zijn geen nadere argumenten aangegeven waarom de gehanteerde NIBUD normen te hoog zouden zijn. Daarom blijven de NIBUD-normen
ongewijzigd. Echter, afschrijvingen horen niet thuis in NIBUD. Autoverzekeringen en MRB worden altijd via bank betaald, dus horen in NIBUD (contante betalingen) ook niet thuis. Deze drie onderdelen dienen te worden gecorrigeerd.
De aanpassing in de vermogensvergelijking op grond van het voorgaande bedraagt € 2.652. Ik stel het negatief netto privé vast op € 6.572.
Met betrekking tot het jaar 2014:
Eigen beoordeling:
Afschrijvingen horen niet thuis in NIBUD. Autoverzekeringen en MRB worden altijd via bank betaald, dus horen in NIBUD (contante betalingen) ook niet thuis. De bedragen van deze 3 onderdelen uit NIBUD halen. Deze drie onderdelen dienen te worden gecorrigeerd.
De aanpassing in de vermogensvergelijking op grond van het voorgaande bedraagt € 2.652. Ik stel het negatief netto privé vast op € 9.385.
Met betrekking tot het jaar 2015:
Eigen beoordeling:
Afschrijvingen horen niet thuis in NIBUD. Autoverzekeringen en MRB worden altijd via bank betaald, dus horen in NIBUD (contante betalingen) ook niet thuis. De bedragen van deze 3 onderdelen uit NIBUD halen. Deze drie onderdelen dienen te worden gecorrigeerd. De correctie bedraagt € 2.652. Voor het overige acht ik de stellingen van belastingplichtige niet bewezen.
Ik stel het negatief netto privé vast op € 21.164.
Met betrekking tot het jaar 2016:
Eigen beoordeling:
Afschrijvingen horen niet thuis in NIBUD. Autoverzekeringen en MRB worden altijd via bank betaald, dus horen in NIBUD (contante betalingen) ook niet thuis. De bedragen van deze 3 onderdelen uit NIBUD halen. De correctie bedraagt € 2.652.
Argumenten adviseur:
De schoonmoeder van belanghebbende heeft in juni 2015 een uitkering inzake een spaarkasovereenkomst ad € 9.708 via Aegon ontvangen. Dat geld is door schoonmoeder [C] destijds contant opgenomen van de bank. Het zou dus kunnen dat van deze uitkering een bedrag ad € 5.000 naar belanghebbende en mevrouw [C] is gegaan. Dit bedrag dient dan als contant geld in de vermogensvergelijking te worden meegenomen. Ik ga er mee akkoord dat er een correctie ad € 5.000 dient plaats te vinden.
Ten aanzien van de lening van de heer [B] merk ik op dat het bedrag ad € 10.000 via de bank van de heer [B] is overgemaakt naar de bank van [D] , de echtgenoot van belastingplichtige. Dit bedrag dient dan ook meegenomen te worden in de vermogensvergelijking.
Ik ga ermee akkoord dat er een correctie ad € 10.000 dient plaats te vinden. Voor het overige acht ik de stellingen van belastingplichtige niet bewezen.
De aanpassing in de vermogensvergelijking op grond van het voorgaande bedraagt € 17.652. Ik stel het negatief netto privé vast op € 4.231.
Met betrekking tot het jaar 2017:
Autokosten
De afschrijvingen, autoverzekering en MRB spelen in 2017 geen rol omdat in dit jaar geen autokosten in de NIBUD gecorrigeerd worden.
Inzake Auto Mercedes 4-TGX-22.
Deze aanschaf van deze auto heeft in totaal € 32.395 gekost. Een bedrag ad €26.495 is betaald middels een lening ad € 21.400 en per bank ad— € 5.095. Het restant ad € 5.900 is contant betaald. Dit bedrag is niet zichtbaar in de zakelijke kas. Het bedrag ad € 5.900 is dus terecht als uitgave in de vermogensvergelijking meegenomen.
Vakantie Marokko ad € 2.000 en Turkije ad €1.500.
Uit de bankafschriften blijkt dat er vliegtickets zijn betaald. In de vermogensvergelijking zijn deze bedragen als stelposten opgenomen als zijnde contant gedane uitgaven op de vakanties.
Overname zaak ad € 10.000.
De barbershop is van de vorige eigenaar, de heer [A] , overgenomen voor een bedrag ad € 10.000. Van dit bedrag is in 2017 € 5.000 betaald aan de heer [A] . In de zakelijke kas en via de bank is de betaling van dit bedrag niet terug te vinden. Dit bedrag moet dus via privé zijn betaald. Het bedrag ad € 5.000 is dus terecht als uitgave in de vermogensvergelijking meegenomen.
Zakelijke kosten contant betaald via privé ad € 6.072.
Dit betreft zakelijke kosten waarvan de betaling niet in de zakelijke kas of via de bank is terug te vinden. Het bedrag ad € 6.072 is dus terecht als uitgave in de vermogensvergelijking meegenomen.
Ik acht de stellingen van belastingplichtige niet bewezen. De correctie is juist berekend.
(…)”
2.18.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2013 tot en met 2016 (deels) gegrond verklaard. Daarbij is het bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden als volgt vastgesteld.
2013
€ 3.944
2014
€ 7.346
2015
€ 12.699
2016
€ 2.539
2017
€ 12.671
2.19.
Gelet op de voorgaande bedragen aan resultaat uit overige werkzaamheden, zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2013, 2015 en 2016 verminderd. De aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2017 zijn gehandhaafd. De boetebeschikkingen zijn vernietigd. Tevens is er een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 532.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslagen IB/PVV en Zvw niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
3.3.
De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is en dat deze voor belanghebbende onduidelijk zou zijn. De inspecteur heeft concreet per jaar aangegeven welke correcties gehandhaafd worden en wat de reden hiervan is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur evenmin andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, geschonden. Belanghebbendes beroep hierop faalt.
Zijn de aanslagen te hoog vastgesteld?
Jaren 2013 en 2014
3.4.
Over de jaren 2013 en 2014 is belanghebbende niet uitgenodigd om aangifte te doen. De bewijslast om aannemelijk te maken dat belanghebbende in de onderhavige jaren het gestelde inkomen heeft genoten, ligt bij de inspecteur.
3.5.
De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de door hem opgestelde vermogensvergelijking. Belanghebbende en zijn partner hebben aanzienlijke uitgaven gedaan die niet verklaard kunnen worden op basis van de hem bekende financiële gegevens. De inspecteur stelt dat tegenover deze onverklaarde uitgaven inkomsten moeten hebben gestaan en dat dat als resultaat uit overige werkzaamheid belast is.
3.6.
Belanghebbende heeft dit betwist en heeft gesteld dat de berekening van de inspecteur onjuist is omdat de NIBUD-normen niet goed zijn toegepast.
3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende (ten minste) het inkomen heeft genoten waarvoor hij is aangeslagen. De stelling van belanghebbende dat de NIBUD-normen niet juist zijn toegepast - welke niet concreet gemotiveerd is - treft geen doel. De inspecteur kan in dit geval aansluiten bij deze normen ter bepaling van het bedrag dat gedurende deze jaren is uitgegeven aan levensonderhoud. Dit brengt mee dat de inspecteur geslaagd is in de op hem rustende bewijslast. Het gelijk is aan de inspecteur.
Jaren 2015, 2016 en 2017
3.8.
Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
3.9.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. [1] De normale regels van stelplicht en bewijslast houden in dit kader in dat de inspecteur de stelplicht en bewijslast heeft ter zake van de inkomenscorrectie.
3.10.
De inspecteur heeft gesteld dat ook in deze jaren er sprake is van een negatief netto privé. Dat betekent dat belanghebbende en zijn partner ook in deze jaren meer geld uitgeven dan er beschikbaar zou zijn. De inspecteur heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat belanghebbende inkomen heeft genoten dat hij niet heeft aangegeven en daarmee is de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De bewijslast dient dan te worden omgekeerd en verzwaard.
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende inkomsten heeft genoten – resultaat uit overige werkzaamheden – welke niet zijn aangegeven in de aangiften IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017. Belanghebbende heeft dit betwist door te stellen dat de NIBUD-normen in de vermogensvergelijking niet juist zijn toegepast, maar heeft dit standpunt niet concreet gemotiveerd. Deze stelling treft geen doel. De inspecteur kan in dit geval aansluiten bij deze normen ter bepaling van het bedrag dat gedurende deze jaren is uitgegeven aan levensonderhoud. De rechtbank merkt daarbij op dat deze geschatte kosten van levensonderhoud in dit geval waarschijnlijk eerder als conservatief zijn aan te merken gelet op de signalen van een ruim bemeten levensstijl door de jaren heen: de uitgaven voor luxe aankopen, een jetski van 8.500 euro, de Mercedez-Benz met een aankoopprijs van meer dan 30.000 euro en de kostbare buitenlandse vakanties.
Naar het oordeel van de rechtbank vertonen de aangiften IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2017 inhoudelijke gebreken, welke als gevolg hebben dat de verschuldigde belasting, die volgt uit de aangifte, op zichzelf en verhoudingsgewijs beschouwd aanzienlijk lager zijn dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook acht de rechtbank aannemelijk, gelet op de omvang van de bedragen, dat belanghebbende zich bewust moet zijn geweest dat te weinig belasting werd geheven door het niet, dan wel onjuist, aangeven van de betreffende bedragen.
3.12.
Al het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de aanslag Zvw over deze jaren. Weliswaar gaat het bij de bijdrage-heffing in absolute zin om een lager bedrag dan bij de IB/PVV, maar de rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling – in het kader van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan – of sprake is van een bijdragebedrag dat op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het bij bijdragebedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV-bedragen als gevolg van het lagere tarief. [2]
3.13.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor deze jaren, gelet op voorgaande, niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daarom is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat geval moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke − niet willekeurige − schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen, zoals die luiden na uitspraak op bezwaar, onjuist zijn.
Redelijke schatting
3.14.
De inspecteur heeft voor zijn schatting van het inkomen een vermogensvergelijking gemaakt op basis van de hem bekende financiële gegevens en de NIBUD-normen. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke schatting van de inspecteur in beginsel niet onredelijk.
3.15.
De inspecteur heeft ter zitting toegelicht dat in de uitspraak op bezwaar voor het jaar 2017 een fout zit. Er is ten onrechte geen rekening is gehouden met een bedrag van € 5.000. Voor dat gedeelte is de (initiële) schatting dus te hoog. Dit bedrag dient naar rato (42%) in mindering te worden gebracht op het resultaat uit overige werkzaamheden van belanghebbende. Dit houdt in dat de schatting van het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende, welke na bezwaar € 20.714 bedraagt, verminderd moet worden met € 2.100 (waarbij nog rekening dient te worden gehouden met een voorheffing van € 133) en vastgesteld moet worden op € 18.614. Het bijdrage-inkomen dient, als gevolg hiervan, vastgesteld te worden op € 18.614. De rechtbank is van oordeel dat de schatting voor de jaren 2015 en 2016, en de aangepast schatting voor het jaar 2017, niet onredelijk zijn.
Tegenbewijs
3.16.
Vervolgens rust de bewijslast op belanghebbende om te doen blijken dat de aanslagen, na uitspraken op bezwaar van de inspecteur, onjuist zijn. Met hetgeen belanghebbende gesteld heeft, heeft hij niet doen blijken dat de aanslagen (verder) verlaagd dienen te worden, waarbij de aanslag over 2017 dus verlaagd wordt gelet op hetgeen opgenomen onder 3.15.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2017 zijn gegrond. De overige beroepen zijn ongegrond.
4.2.
Omdat de beroepen IB/PVV en Zvw 2017 gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is op de eerdere zitting verschenen. De vergoeding bedraagt daarom € 1.518,-.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de uitspraak op bezwaar over de aanslag IB/PVV 2017 en de aanslag Zvw 2017 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot op de aanslagen IB/PVV 2017 en Zvw 2017 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikkingen;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.614 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- vermindert de aanslag Zvw 2017 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 18.614 en wijzigt de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee;
- verklaart de overige beroepen ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier op 20 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17.
2.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3650.