In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning behandeld. De WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 was vastgesteld op € 281.000,- door de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom. Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Oosters, betwist deze waarde en stelt dat de woning op de waardepeildatum, 1 januari 2019, een waarde had van € 250.000,-. De rechtbank heeft de zaak op 4 augustus 2022 behandeld, waarbij ook de heffingsambtenaar en taxateurs aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde WOZ-waarde. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd waarin de waarde is onderbouwd met vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft echter aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten niet geschikt zijn en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de staat van de woning en de ligging van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende aannemelijk heeft gemaakt en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van 24 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500,- toe. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 759,-, en het griffierecht van € 48,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.