ECLI:NL:RBZWB:2022:5509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
21/2381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de startersvrijstelling voor overdrachtsbelasting in relatie tot leeftijdsdiscriminatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft de voldoening van overdrachtsbelasting door belanghebbende bij de aankoop van een woning. Belanghebbende heeft op 2 februari 2021 een bedrag van € 5.076 aan overdrachtsbelasting voldaan, maar stelt dat hij recht heeft op de startersvrijstelling, die geldt voor kopers jonger dan 35 jaar. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de leeftijdsgrens in strijd is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. De inspecteur verdedigt de leeftijdsgrens door te verwijzen naar de doelstellingen van de wetgever, die met de startersvrijstelling een oplossing wilde bieden voor problemen van starters op de woningmarkt. De rechtbank concludeert dat de leeftijdsgrens van 35 jaar niet leidt tot discriminatie en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een individuele en buitensporige last ondervindt. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de startersvrijstelling niet op belanghebbende van toepassing is en hij de overdrachtsbelasting terecht heeft voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2381
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 april 2021.
1.2.
Belanghebbende heeft 2 februari 2021 een bedrag van € 5.076 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gericht tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Bij akte van levering van 13 januari 2021 heeft belanghebbende de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] in eigendom verkregen. De koopprijs van de woning bedraagt € 253.800, waarover 2% overdrachtsbelasting (€ 5.076) op aangifte is voldaan.
2.2.
In de akte van levering is vermeld:
"
OVERDRACHTSBELASTING
Wegens de levering van het verkochte is overdrachtsbelasting verschuldigd. De overdrachtsbelasting komt voor rekening van koper. De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de koopprijs, aangezien deze ten minste gelijk is aan de waarde van het verkochte. De koper heeft verklaard dat het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de Wet belastingen van rechtsverkeer op hem van toepassing is."
2.3.
Aan de akte van levering is een door belanghebbende getekende verklaring overdrachtsbelasting laag tarief gehecht.
2.4.
Op het tijdstip van de verkrijging van de woning had belanghebbende de leeftijd van 38 jaar.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of ter zake van de verkrijging van de woning het tarief van 2% of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel p van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wbr) (de startersvrijstelling) van toepassing is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat de leeftijdsgrens van 35 jaar zoals deze geldt voor de startersvrijstelling onterecht is en in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie. Door voor toepassing van de startersvrijstelling aan te sluiten bij voornoemde leeftijdsgrens valt 73% onder de met de regeling beoogde doelgroep (personen die nooit eerder een woning hebben verkregen), maar dat betekent ook dat een - volgens belanghebbende te grote - groep van 27% gebruik kan maken van de startersvrijstelling terwijl de regeling niet voor hen bedoeld is (de zogenaamde "doorstromers"). Na invoering van de maatregel zou zelfs zijn gebleken dat deze groep doorstromers nog groter is en dat de maatregel weinig effect heeft gehad. Belanghebbende heeft er in dit kader op gewezen dat hij zelf voor het eerst een eigen woning koopt en hij minder eigen vermogen heeft kunnen opbouwen doordat hij de afgelopen jaren is geconfronteerd met aanzienlijke huurstijgingen. Dan is het onredelijk om hem, in tegenstelling tot jongere doorstromers, wel overdrachtsbelasting te laten betalen. Verder acht belanghebbende het onbegrijpelijk dat omwille van uitvoerbaarheidsreden voor de leeftijdsgrens van 35 jaar is gekozen. Volgens belanghebbende bestaat er dan ook geen redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het gehanteerde leeftijdscriterium. Tot slot stelt hij zich op het standpunt dat sprake is van een individuele en buitensporige last.
3.4.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat alleen sprake is van verboden discriminatie als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel. Uit de parlementaire geschiedenis komt echter naar voren dat het onderscheid naar leeftijd bij de startersvrijstelling is getoetst aan de in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) opgenomen discriminatieverboden. Met de onderhavige vrijstelling heeft de wetgever een oplossing willen bieden voor in de praktijk gesignaleerde problemen voor starters op de woningmarkt en heeft de wetgever een vrijstelling beoogd om een bepaalde groep starters een betere kans te bieden op de woningmarkt. Hierbij is door de wetgever bewust gekozen voor een groep die bestaat uit natuurlijke personen tussen de 18 en 35 jaar die een woning verkrijgen. De inspecteur stelt dat aangezien belanghebbende op het tijdstip van de verkrijging van de woning niet jonger was dan 35 jaar, de vrijstelling terecht niet is toegepast.
3.5.
De startersvrijstelling is opgenomen in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel p van de Wbr. Dit artikel luidt – voor zover relevant – als volgt:
"Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging van een woning of rechten waaraan deze is onderworpen of van rechten van lidmaatschap als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, voor zover deze laatste rechten betrekking hebben op een woning, en de gelijktijdige verkrijging van de tot die woning behorende aanhorigheden, indien:
1°. de verkrijger een meerderjarig natuurlijk persoon jonger dan vijfendertig jaar is;
2°. de verkrijger deze vrijstelling niet eerder heeft toegepast en dit overeenkomstig artikel 15a, onmiddellijk voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart in een schriftelijke verklaring; en
3°. de verkrijger de verkregen woning of rechten waaraan deze is onderworpen na de verkrijging anders dan tijdelijk als hoofdverblijf gaat gebruiken en dit overeenkomstig artikel 15a, voorafgaand aan de verkrijging duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verklaart in een schriftelijke verklaring; (…)"
3.6.
Voor zover de beroepsgronden van belanghebbende inhouden dat de gehanteerde leeftijdsgrens onbillijk en onrechtvaardig is, worden deze beroepsgronden verworpen. Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, bepaalt immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Wel mag de rechter oordelen of een wet buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met een eenieder verbindende verdragsbepaling.
3.7.
In het licht van de stellingen van belanghebbende zijn met name de discriminatieverboden zoals neergelegd in internationale verdragen, in het bijzonder artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, van belang. Deze bepalingen verbieden niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, maar alleen de gevallen die als discriminatie moeten worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Dit betekent dat alleen sprake is van discriminatie als het gemaakte onderscheid geen gerechtvaardigde doelstelling heeft of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde gerechtvaardigde doel.
3.8.
Op fiscaal gebied heeft de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en als dit zo is, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen toch verschillend te behandelen. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. [1]
3.9.
Uit de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet differentiatie overdrachtsbelasting) (hierna: MvT), kan worden opgemaakt dat de wetgever met de introductie van deze zogenoemde startersvrijstelling heeft beoogd de positie van koopstarters op de woningmarkt te verbeteren. [2] Ook kunnen hieruit de overwegingen voor het hanteren van een leeftijdsgrens van 35 jaar worden opgemaakt. [3] In de MvT is hierover onder meer opgenomen, dat uit onderzoek is gebleken dat het merendeel van de starters zich bevindt in leeftijdscategorie tussen de 25 en 35 jaar. Met de gekozen leeftijdsgrenzen van meerderjarig en jonger dan 35 jaar, is aangesloten bij deze leeftijdsgrens voor de meest actieve koopstarters. Bij het hanteren van de definitie gebaseerd op leeftijd, zou meer dan 70% van de doelgroep (personen die nooit eerder een woning hebben verkregen) onder de doelgroep vallen. Gezien de wens om de groep starters op de koopwoningmarkt te helpen, maar ook de uitdagingen ten aanzien van de uitvoerbaarheid, heeft de wetgever dit percentage voldoende geacht en de gekozen definitie als proportioneel en subsidiair beoordeeld. Volgens de wetgever kan het doel op deze wijze het beste worden bereikt.
3.10.
Niet kan worden gezegd dat de in onderdeel 3.9. opgenomen veronderstellingen zo weinig voor de hand liggen dat zij evident onredelijk zijn. Dit brengt mee dat de leeftijdsgrens berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van iedere redelijke grond is ontbloot, althans dat er niet een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor bestaat. De wetgever heeft daarom met de gestelde leeftijdsgrens de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden.
3.11.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het hanteren van een leeftijdsgrens tot 35 jaar voor de startersvrijstelling niet leidt tot discriminatie in de zin van het EVRM of het IVBPR. De rechtbank is verder van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last reeds omdat belanghebbende dit niet concreet gemotiveerd heeft.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de startersvrijstelling niet op belanghebbende van toepassing is en hij ter zake van de verkrijging van de woning terecht overdrachtsbelasting naar een tarief van 2% heeft voldaan. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 30 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206.
2.Kamerstukken II 2020/21, 35 576, nr. 3, p. 8.
3.Kamerstukken II 2020/21, 35 576, nr. 3, p. 8-9.