In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [roepnaam minderjarige], geboren in 2013. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de vader wilde verlengen tot 21 april 2023. De ouders van [roepnaam minderjarige] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont feitelijk bij de vader sinds januari 2021. De kinderrechter heeft eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 20 april 2022 voor het laatst is verlengd.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld op 9 september 2022, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaat, aanwezig waren. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds noodzaak is voor de uithuisplaatsing, omdat de communicatie tussen de ouders problematisch is en [roepnaam minderjarige] hierdoor in een lastige positie verkeert. De moeder heeft echter betoogd dat er geen grond meer is voor de uithuisplaatsing, nu er een definitieve zorgregeling is vastgesteld door het gerechtshof, die een opbouw naar een volledig co-ouderschap behelst.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel de problematiek tussen de ouders nog niet volledig is opgelost, de beschikking van het hof een eindbeschikking is voor de invulling van het co-ouderschap. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, omdat er geen te respecteren belangen zijn die een verlenging noodzakelijk maken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI haar taken kan blijven uitvoeren in het kader van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 21 april 2023.