ECLI:NL:RBZWB:2022:5710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
c/02/395151 je rk 22-346
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [roepnaam minderjarige], geboren in 2013. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de vader wilde verlengen tot 21 april 2023. De ouders van [roepnaam minderjarige] hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont feitelijk bij de vader sinds januari 2021. De kinderrechter heeft eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 20 april 2022 voor het laatst is verlengd.

De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld op 9 september 2022, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaat, aanwezig waren. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds noodzaak is voor de uithuisplaatsing, omdat de communicatie tussen de ouders problematisch is en [roepnaam minderjarige] hierdoor in een lastige positie verkeert. De moeder heeft echter betoogd dat er geen grond meer is voor de uithuisplaatsing, nu er een definitieve zorgregeling is vastgesteld door het gerechtshof, die een opbouw naar een volledig co-ouderschap behelst.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel de problematiek tussen de ouders nog niet volledig is opgelost, de beschikking van het hof een eindbeschikking is voor de invulling van het co-ouderschap. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, omdat er geen te respecteren belangen zijn die een verlenging noodzakelijk maken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI haar taken kan blijven uitvoeren in het kader van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 21 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/395151 JE RK 22-346
Datum uitspraak: 15 september 2022
Nadere beschikking kinderrechter over verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

wonende te Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [roepnaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen, te Hilvarenbeek,

[vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van deze rechtbank van 20 april 2022 en 5 augustus 2022 in de onderhavige zaak en alle daarin genoemde stukken;
- de beschikking van deze rechtbank (zaaknummer: C/02/387689 JE RK 21-1469) van 4 augustus 2021 over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 juni 2022;
- de brieven van de GI van 20 en 21 juli 2022;
- de brief van de advocaat van de moeder van 21 juli 2022, met bijlage;
- de brief van de advocaat van de moeder van 2 september 2022, met bijlagen;
- de e-mail van de vader van 8 september 2022.
Op 9 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [roepnaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 21 april 2020 is [roepnaam minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 20 april 2022, voor de periode tot 21 april 2023.
Het hoofdverblijf van [roepnaam minderjarige] is bij de moeder. [roepnaam minderjarige] woont sinds januari 2021 feitelijk bij de vader. Bij voormelde beschikking van 4 augustus 2021 is een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de moeder en [roepnaam minderjarige] iedere woensdag en eenmaal per twee weken een weekend met elkaar contact hebben.
Bij beschikking van 20 april 2022 is de al eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] verlengd tot 22 augustus 2022 en is de zaak voor het overige pro forma aangehouden. Bij voormelde beschikking van 5 augustus 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] voor het laatst ambtshalve verlengd tot 21 september 2022 en is de zaak voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling op 9 september 2022.
Bij beschikking van het hof van 30 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2135, is, kort samengevat, de voormelde beschikking van 4 augustus 2021 vernietigd, voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 5 september 2022 betreft, is een zorgregeling voor [roepnaam minderjarige] voor de zomervakantie van 2022 bepaald, en is in zoverre opnieuw beschikkend bepaald dat met een periode van opbouw in de maanden september en oktober 2022, zoals in de beschikking omschreven, met ingang van 31 oktober 2022 [roepnaam minderjarige] bij ieder van de ouders verblijft volgens een volledige co-ouderschap, van week op en week af bij ieder van de ouders.

Het verzoek

Thans is aan de orde het resterende deel van het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de gezagdragende vader, met ingang van 21 september 2022 tot 21 april 2023, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI handhaaft het resterende deel van haar verzoek, in die zin dat zij verzoekt om een verlenging van de uithuisplaatsing met een tussentijds toetsmoment in november of december 2022, zoals hierna is toegelicht. De GI stelt zich op het standpunt dat een noodzaak voor de uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de vader nog steeds bestaat. Volgens de GI lukt het de ouders niet om met elkaar te communiceren waardoor [roepnaam minderjarige] nog steeds tussen de ouders klem zit. Er is hulpverlening ingezet om de situatie te verbeteren. Dit betreft het traject complexe scheidingen bij Sterk Huis voor de ouders, en speltherapie voor [roepnaam minderjarige] .
De GI maakt uit het gesprek met Sterk Huis op dat de emotionele belasting van [roepnaam minderjarige] door het ontbreken van toestemming van de moeder aan [roepnaam minderjarige] om onverkort bij de vader te zijn, nog steeds een bron van zorg vormt. De GI verwacht dat het rapport van Sterk Huis over het door de ouders gevolgde traject pas over ongeveer veertien dagen na de mondelinge behandeling beschikbaar zal zijn. Dit komt door de houding van de vader, omdat hij pas later is gaan meewerken met het traject bij Sterk Huis; daardoor is alles vertraagd.
De GI is naar eigen zeggen geconfronteerd met de onverwachte uitspraak van het hof, waarbij een definitieve zorgregeling is bepaald met een opbouw naar een volledig co-ouderschap. Deze uitspraak is echter tot stand gekomen zonder dat het hof heeft kennis genomen van het standpunt van de GI over de regeling van opbouw naar een situatie waarin [roepnaam minderjarige] weer veelvuldig bij de moeder verblijft. De GI heeft de relevante stukken in de procedure bij het hof abusievelijk naar de rechtbank Oost-Brabant gestuurd in plaats van naar het hof.
Een volledig co-ouderschap is uiteindelijk ook de wens van [roepnaam minderjarige] . De GI acht het echter niet in het belang van [roepnaam minderjarige] dat de regeling van opbouw van de GI die zij voorstaat abrupt wordt gewijzigd. De GI wil de weekenden zoals die nu zijn gepland continueren zodat zij kan blijven paardrijden in [woonplaats2] bij de partner van de vader en haar netwerk bij de vader in de maanden september en oktober 2022 kan blijven zien. De uitspraak van het hof betekent dat een machtiging tot uithuisplaatsing bij een volledig co-ouderschap niet meer nodig is. Een afwijking van de door het hof bepaalde definitieve zorgregeling, is alleen mogelijk indien beide ouders daarmee instemmen. De GI vindt het noodzakelijk om de uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] te laten voortduren voor het resterende deel van de ondertoezichtstelling. De GI wil op die manier trachten te voorkomen dat [roepnaam minderjarige] niet te veel met een wijziging in de situatie wordt belast; zij wil kunnen ingrijpen als het met [roepnaam minderjarige] niet goed gaat bij de uitvoering van het volledig co-ouderschap en wil zij op die manier een nieuwe gang naar de rechtbank voorkomen.
De moeder en haar advocaat willen een afwijzing van het restverzoek. Er is geen grond meer voor een uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de gezagdragende vader als er al sprake is van een volledige co-ouderschap. Het hof heeft, opnieuw rechtdoende, een definitieve zorgregeling met een opbouw naar volledige co-ouderschap vastgesteld. Gelet op die ontwikkeling is een verlenging van de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk. De moeder wil als de uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] wordt beëindigd met een volledige co-ouderschap starten en is ook bereid om zich aan de opbouw van de zorgregeling, zoals die is bepaald door het hof, te houden. De moeder wenst dus niet in overleg met de GI en de vader af te wijken van de beschikking van het hof. De moeder is verheugd dat er eindelijk een opbouw van de zorgregeling zal plaatsvinden. De uitbreiding van het contact met [roepnaam minderjarige] verloopt volgens de moeder te traag, terwijl de kinderrechter de GI had opgedragen zo snel mogelijk toe te werken naar een uitbreiding van het contact tussen [roepnaam minderjarige] en de moeder. De moeder heeft altijd een co-ouderschap gewild. De uithuisplaatsing heeft bewerkstelligd dat de moeder in een ongelijkwaardige positie ten opzichte van de vader is komen te verkeren. Er zijn geen twijfels over de opvoedvaardigheden van de moeder. De GI focust zich evenwel louter op het gedrag van de moeder en niet op het gedrag van de vader, terwijl de ouders ieder een eigen aandeel in het conflict hebben. De moeder ziet zich geconfronteerd met verwijten van de GI die zij niet kan plaatsen. Zo zou zij geen toestemming aan [roepnaam minderjarige] geven om bij de vader te zijn. De moeder weerspreekt dit met klem. Volgens de moeder heeft zij altijd uitdrukkelijk haar emotionele toestemming aan [roepnaam minderjarige] gegeven om bij de vader te zijn. De moeder verklaart bij de mondelinge behandeling dat [roepnaam minderjarige] weet dat zij, de moeder, het goed vindt als [roepnaam minderjarige] bij de vader verblijft.
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de GI. Hij vraagt evenwel om de beslissing aan te houden in afwachting van het aangekondigde rapport van Sterk Huis. De vader verwacht dat dit rapport binnen een week na de mondelinge behandeling beschikbaar zal zijn. Uit dit rapport zal blijken of er nog steeds een grond is voor een uithuisplaatsing. [roepnaam minderjarige] zit klem tussen de ouders. Het is vooral de moeder die geen toestemming geeft aan [roepnaam minderjarige] om onverkort bij de vader te zijn. De moeder wilde destijds geen medewerking verlenen aan het uitvoeren van een reguliere zorgregeling tussen [roepnaam minderjarige] en de vader. De vader staat achter de definitieve zorgregeling met een opbouw naar een volledig co-ouderschap, zoals bepaald door het hof. De vader ziet de uithuisplaatsing als stok achter de deur voor de GI. Hij heeft er nog geen vertrouwen in dat [roepnaam minderjarige] tijdens haar verblijf bij de moeder ruimte zal mogen voelen voor verblijf bij de vader. De vader wil daarom dat de GI de bevoegdheid behoudt om in te grijpen als dit tijdens de opbouw van het contact naar een co-ouderschap en ook later nodig mocht zijn.

De beoordeling

Uit wat de GI en de ouders hebben verklaard, leidt de kinderrechter enerzijds af dat de problematiek tussen de ouders die tot een machtiging uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige] bij de vader heeft geleid kennelijk nog niet (helemaal) is opgelost. Anderzijds staat met de uitspraak van het hof de opbouw naar een volledig co-ouderschap vast. Dit laatste dient als uitgangspunt te gelden bij de beoordeling van het restverzoek.
Het verzoek van de vader om de beslissing aan te houden totdat het rapport van Sterk Huis beschikbaar is, wijst de kinderrechter af. Door de vader is niet duidelijk gemaakt waarom het kennisnemen van dat rapport van belang is bij het nemen van een beslissing in de onderhavige zaak. Daarnaast is niet bekend wanneer dat rapport beschikbaar zal zijn. Voorts kan er niet worden gewacht met het nemen van een beslissing, omdat de huidige machtiging geldig is tot 21 september 2022.
De beschikking van het hof betreft een eindbeschikking voor wat betreft de invulling van het co-ouderschap. Volgens die beschikking is er bij partijen per 31 oktober 2022 sprake van een volledige co-ouderschap van week op en week af bij ieder van de ouders. De opbouwfase betreft een opbouw tot die dag. Dit betekent dus dat het verzoek van de GI alleen nog relevant is voor de periode van 21 september 2022 tot 31 oktober 2022.
Vanaf het moment van een volledig co-ouderschap is een machtiging tot uithuisplaatsing niet nodig. Dit betekent dus dat het restverzoek voor wat betreft de periode van 31 oktober 2022 tot 21 april 2023 sowieso voor afwijzing in aanmerking komt. Wellicht kan die maatregel noodzakelijk zijn voor de van 21 september 2022 tot 31 oktober 2022, zijnde een periode van ruim vijf weken. De vraag die hierbij dient te worden gesteld en beantwoord is wat de meerwaarde is van een eventuele verlenging van de maatregel voor die periode. De kinderrechter is niet gebleken van een te respecteren belang bij de GI, de vader, de moeder en/of [roepnaam minderjarige] dat noodzakelijk maakt dat in het belang van de verzorging en opvoeding van laatstgenoemde de machtiging voor die korte periode dient te worden verlengd. Weliswaar heeft de GI aangegeven dat zij de mogelijkheid wil hebben om in te kunnen grijpen als het met [roepnaam minderjarige] niet goed gaat, maar de verwachting is echter niet dat de situatie rond [roepnaam minderjarige] in de tussenliggende periode zo dramatisch zal veranderen dat een ingrijpen van de GI in het kader van een uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk zal zijn. Vanwege het ontbreken van de voormelde noodzaak, dus het ontbreken van een meerwaarde, zal ook het verzoek met betrekking tot de voormelde periode worden afgewezen.
De afwijzing van het restverzoek betekent echter niet dat de GI de uitvoering van haar taken niet kan inrichten zoals zij die voor ogen heeft. Immers, er is sprake van een ondertoezichtstelling tot 21 april 2023. Hiervan uitgaande kan de GI doorgaan met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en alles doen wat zij in dat kader nodig acht.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het restverzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022. EH
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.