ECLI:NL:RBZWB:2022:5745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
rk 21-013970
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar beslag op voertuig met verborgen ruimte in afwachting van arrest Hoge Raad

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 januari 2022, wordt het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering behandeld. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Veljovic, heeft verzocht om opheffing van het beslag op zijn auto, een Audi A3, die op 12 augustus 2021 in beslag is genomen. De auto bevatte een verborgen ruimte, waarvan klager stelt dat hij daar niet van op de hoogte was. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd moet blijven, omdat het ongecontroleerde bezit van een voertuig met een verborgen ruimte in strijd is met het algemeen belang. De rechtbank constateert dat er een tweedeling bestaat in de rechtspraak over de behandeling van voertuigen met verborgen ruimtes en dat er op korte termijn een arrest van de Hoge Raad wordt verwacht dat mogelijk invloed heeft op deze zaak. Daarom besluit de rechtbank het onderzoek te heropenen en de behandeling van het klaagschrift aan te houden tot 4 februari 2022. Klager en zijn raadsman worden opgeroepen voor deze zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: ---
rk.nummer: 21-013970
HEROPENING ONDERZOEK
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
hierna: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. M. Veljovic, advocaat te Rotterdam, op het adres Heemraadssingel 165, 3022 CG Rotterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • De kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 12 augustus 2021 onder [naam 1] in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag is genomen: een personenauto (Audi A3) met kenteken [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 15 september 2021 ter griffie van deze rechtbank;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 13 december 2021. Gehoord zijn de officier van justitie
mr. E.E. de Feijter en mr. M. Veljovic als gemachtigd raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager.
Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar is van de op 12 augustus 2021 onder de heer
[naam 1] inbeslaggenomen personenauto (Audi A3) met kenteken [kenteken] . In de auto was een verborgen ruimte aangetroffen. Uit gegevens van [naam 2] blijkt dat klager de derde particuliere eigenaar is van het voertuig. Niets wijst er op dat klager op de hoogte was van de aanwezigheid van de verborgen ruimte dan wel dat hij daarvan op de hoogte diende te zijn. Het gaat om een professioneel ingebouwde verborgen ruimte van dusdanige kwaliteit dat deze ruimte niet met het blote oog te zien is. Ook wijst niets erop dat de ruimte werd gebruikt voor het verhullen van verboden zaken. Klager heeft ook geen documentatie met betrekking tot dit soort feiten. Klager stelt dat de inbeslagname en de beslissing tot vernietiging van het voertuig disproportioneel en onevenredig zijn. Klager is bereid om de verborgen ruimte uit het voertuig te laten verwijderen op zijn kosten.
In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsman ter zitting aangevoerd dat de processen-verbaal van bevindingen niet zijn ondertekend en derhalve dienen te worden aangemerkt als geschriften. Deze kunnen enkel worden meegenomen indien zich andere bewijsmiddelen in het dossier bevinden. Dat is niet het geval, zodat het beslag om die reden al opgeheven dient te worden. Voor het overige heeft de raadsman gepersisteerd bij hetgeen in het klaagschrift naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag op het voertuig met verborgen ruimte gehandhaafd dient te blijven nu het ongecontroleerde bezit van zo’n voertuig in strijd is met het algemeen belang. Er hoeft geen concreet strafbaar feit te zijn begaan met dat voertuig. Het is algemeen bekend dat een dergelijke ruimte enkel is bedoeld voor het verbergen van strafbare zaken. Om die reden dient het voertuig dan ook te worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie heeft niet een daartoe strekkende vordering ingediend. De officier van justitie heeft verwezen naar een aantal uitspraken waaronder een uitspraak van deze rechtbank van 26 november 2021 (rk. nr. 21-006974). Voorts is de officier van justitie van mening dat het aanwezig hebben van het voertuig met een verborgen ruimte voor rekening en risico van klager komt. De omstandigheid dat klager aangeeft niets van de verborgen ruimte af te weten doet daar niet aan af. Te meer nu klager een onderzoeksplicht heeft zich er van te vergewissen dat een dergelijke ruimte niet in een (zijn) voertuig aanwezig is. Ten aanzien van de mogelijkheid van een voorwaardelijke beslissing over strafvorderlijk inbeslaggenomen goederen is de officier van justitie van mening dat de wet daarin niet voorziet.
De officier van justitie is tot slot van mening dat ondanks dat de processen-verbaal niet zijn ondertekend, dit niet in de weg staat aan behandeling van onderhavig klaagschrift nu voldoende is gebleken dat er sprake is van een verborgen ruimte in het voertuig van klager.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank stelt op basis van eerdere gepubliceerde beschikkingen van rechters op klaagschriften ex artikel 552a Sv vast dat er een tweedeling in het land bestaat met betrekking tot voertuigen met verborgen ruimtes die op grond van artikel 94 Sv in beslag zijn genomen. De zaken hebben gemeen dat de verborgen ruimtes op het moment van inbeslagname niet ‘in gebruik’ waren en dat er aanwijzingen ontbraken dat met de inbeslaggenomen voertuigen concrete strafbare feiten waren gepleegd. In een aantal zaken heeft het Openbaar Ministerie op grond van artikel 36b, eerste lid, onder 4 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de onttrekking aan het verkeer gevorderd. Daarbij werd steeds door het Openbaar Ministerie aangevoerd dat in veel strafzaken is vastgesteld dat het aanbrengen of hebben van een verborgen ruimte in een vervoersmiddel is bedoeld om ongezien verboden zaken zoals drugs, misdaadgeld en/of wapens te vervoeren. Het voertuig valt daarmee onder de reikwijdte van artikel 36c Sr en is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gesteld wordt dat het ongecontroleerde bezit van zo’n vervoermiddel in strijd is met het algemeen belang, ook indien niet kan worden aangetoond dat er een concreet strafbaar feit mee is begaan.
Veel rechtbanken zijn meegegaan in deze redenering van het Openbaar Ministerie en oordelen dat er sprake is van strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag omdat het voertuig vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Enkele rechtbanken hebben vanwege het ontbreken van enige relatie tussen het voertuig met de verborgen ruimte en een strafbaar feit de vordering tot onttrekking aan het verkeer van het Openbaar Ministerie afgewezen: het inbeslaggenomen voertuig met verborgen ruimte kán gebruikt worden voor het plegen van strafbare feiten, maar dat hoeft niet. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat is onvoldoende om een voor onttrekking aan het verkeer vereiste relatie tussen het voertuig en een strafbaar feit aanwezig te achten.
Advocaat-generaal Pronken komt in zijn beschouwing van 23 november 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:1089) in een zaak die betrekking heeft op een door het Openbaar Ministerie ex art. 552f Sv gevorderde onttrekking aan het verkeer van een op grond van art. 94 Sv in beslag genomen auto met verborgen ruimte (welke vordering door de rechtbank Amsterdam was toegewezen, waarna cassatieberoep is ingesteld) eveneens tot de conclusie dat zonder enige relatie met een strafbaar feit een voertuig met een verborgen compartiment zich niet leent voor inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, omdat het voertuig niet kan worden onttrokken aan het verkeer ex artikel 36b en 36c Sr.
De griffier heeft na de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op verzoek van de rechtbank telefonisch contact gezocht met de strafgriffie van de Hoge Raad om na te gaan wanneer een beslissing van de Hoge Raad valt te verwachten in voornoemde zaak waarin advocaat-generaal Pronken heeft geconcludeerd. Aan haar is telefonisch medegedeeld dat de Hoge Raad - onder voorbehoud - op 18 januari 2022 arrest zal wijzen.
Nu de rechtspraak ten aanzien van voertuigen met verborgen ruimtes die op grond van artikel 94 Sv in beslag zijn genomen verdeeld lijkt te zijn en op korte termijn een standpunt van de Hoge Raad hierover valt te verwachten, zal de rechtbank - mede in het kader van de rechtseenheid - het onderzoek heropenen en de behandeling van klaagschrift aanhouden tot de hierna te noemen datum. De zaak zal dan in beginsel pro forma op zitting staan, tenzij (de advocaat van) klager en/of het Openbaar Ministerie tijdig - in ieder geval voorafgaand aan die zitting - kenbaar maken dat zij een nadere inhoudelijke behandeling in raadkamer wenselijk achten. In beginsel zal de rechtbank binnen twee weken na die zitting schriftelijk uitspraak doen.

3.De beslissing

De rechtbank heropent het onderzoek en bepaalt dat het onderzoek in raadkamer zal worden voortgezet op
4 februari 2022 te 11:40 uur.
De rechtbank bepaalt dat klager en diens raadsman opgeroepen dienen te worden tegen voornoemd tijdstip.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is op 14 januari 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing mede te ondertekenen.