In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CAK van 21 december 2021, waarin hem werd meegedeeld dat hij opnieuw premie aan het CAK moest betalen, omdat hij zijn zorgpremie niet op tijd had betaald. Het CAK had de hoogte van de premie vastgesteld op € 152,20 per maand, welke premie door de gemeente op zijn inkomen zou worden ingehouden. Eiser's bezwaar werd door het CAK kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen de hoogte van de premie geen bezwaar kon worden gemaakt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 1 september 2022, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het CAK aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het CAK terecht had gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de wet geen mogelijkheid biedt om bezwaar te maken tegen de hoogte van de bestuursrechtelijke premie. De rechtbank merkte op dat de aanmelding van eiser als wanbetaler door zijn zorgverzekeraar de basis vormde voor de premie, en dat eiser zich in dat geval tot de zorgverzekeraar moest wenden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat eiser geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed zou krijgen.