ECLI:NL:RBZWB:2022:5786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
9801403 CV EXPL 22-1121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van een overeenkomst tot aanneming van werk met geschil over tekortkomingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. H.H. Spuijbroek, betaling van een openstaand bedrag van € 1.000,00 van gedaagde, die in persoon procedeert. Eiser stelt dat hij schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd voor gedaagde, maar dat een deel van de factuur onbetaald is gebleven. Gedaagde betwist de vordering en voert aan dat eiser tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor hij de betaling heeft opgeschort. Gedaagde stelt dat de werkzaamheden niet conform het Bouwbesluit zijn uitgevoerd en dat er een mondelinge afspraak was over herstel van de werkzaamheden door eiser.

De kantonrechter heeft de argumenten van gedaagde in overweging genomen en vastgesteld dat gedaagde gerechtigd was om de betaling op te schorten op basis van artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek. De rechter oordeelt dat de niet weersproken stellingen van gedaagde de vordering van eiser voldoende weerleggen. Eiser is niet in verzuim geraakt, en er was geen voorafgaande ingebrekestelling vereist voor de opschorting van de betaling. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nul worden begroot, aangezien gedaagde in persoon procedeert en geen kosten heeft gemaakt.

Het vonnis is uitgesproken op 27 juli 2022 door mr. Dijkman.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9801403 CV EXPL 22-1121
vonnis d.d. 27 juli 2022
inzake
[eiser],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. H.H. Spuijbroek, werkzaam ten kantore van Juriprofs te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende te [adres 1]
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 1 april 2022 met producties;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de brieven van de gemachtigde van eiser van 14 juni en 11 juli 2022;
d. de brief van de griffier van de rechtbank van 14 juli 2022.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Eiser (verder te noemen [eiser] ) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen [gedaagde] ) te veroordelen tot betaling van
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente primair vanaf 6 december 2020 en subsidiair vanaf 22 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- een bedrag van € 150,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
[eiser] stelt dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan het [adres 2] en dat een bedrag van
€ 1.000,00 van de totale factuur ad € 3.599,00 onbetaald is gebleven. Omdat betaling ondanks sommatie is uitgebleven, is [gedaagde] naast de wettelijke handelsrente buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
2.2
[gedaagde] voert als verweer dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst van aanneming van werk en dat hij daarom het restantbedrag in klem heeft gezet. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de door hem gebouwde schuur inclusief dakwerk en schilderwerkzaamheden niet uitgevoerd conform het Bouwbesluit en de wensen van de klant. [gedaagde] stelt verder dat hij met [eiser] een mondelinge afspraak heeft gemaakt dat wanneer [eiser] zelf de werkzaamheden zou herstellen, hij het resterende bedrag zou ontvangen. Het werk is inmiddels gedeeltelijk op eigen kosten hersteld met een nieuw dak, alleen het schilderwerk moeten nog worden hersteld, aldus [gedaagde] .
2.3
De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] dat hij de betaling van het restantbedrag heeft opgeschort, omdat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tot aanneming van werk, artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] bij antwoord e-mailberichten voorzien van foto’s in het geding gebracht. Daaruit kan worden afgeleid dat de eigenaar van het [adres 2] ontevreden is over de verrichte werkzaamheden.
2.4
[gedaagde] is de gelegenheid gegeven om een conclusie van repliek in te dienen. In eerste instantie was uitstel verleend tot indiening van een conclusie van repliek, een tweede verzoek tot uitstel is niet gehonoreerd omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend. De kantonrechter betreurt de oorzaak van het gevraagde uitstel, maar ziet gelet op de omstandigheden geen reden om anders te oordelen. Dit betekent dat, omdat de niet weersproken stellingen van [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord de vordering van [eiser] voldoende weerleggen, de vordering zal worden afgewezen. De omstandigheid of [eiser] al dan niet in verzuim is geraakt is in dit kader niet van belang, gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 8 maart 2002 (HR 08-03-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD7343). Indien een van partijen haar verbintenis niet nakomt, is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verbintenis op te schorten; daartoe is geen voorafgaande ingebrekestelling vereist.
2.5
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde worden begroot op nul nu gedaagde in persoon procedeert en gesteld noch gebleken is dat hij kosten heeft gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van gedaagde begroot op nul.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.