ECLI:NL:RBZWB:2022:5915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van arbeidsongeschiktheid volgens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de verlaging van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage door het UWV beoordeeld. Eiser, die sinds 10 november 2003 een Waz-uitkering ontvangt, had een percentage van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Het UWV verlaagde dit percentage op 1 januari 2021 naar 45-55%, wat eiser aanvecht. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het UWV op goede gronden heeft gehandeld. De rechtbank stelt vast dat het UWV zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig heeft beoordeeld en dat eiser op theoretische gronden volledig arbeidsongeschikt is, maar dat er op basis van zijn feitelijke verdiensten een praktische verdiencapaciteit is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 45-55% in overeenstemming is met de wetgeving, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3452 WAZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 45-55% arbeidsongeschiktheid volgens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz).
1.2
Met het bestreden besluit van 21 juli 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft besloten om eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf 1 januari 2021 te verlagen van 80-100% naar
45-55% arbeidsongeschiktheid in de zin van de Waz. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Het beroep is ongegrond
3. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten die niet betwist zijn en die de rechtbank ook aanvaardt. Het UWV heeft aan eiser vanaf 10 november 2003 een Waz-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage – op grond van zowel een theoretische als praktische beoordeling – van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft gedeeltelijk doorgewerkt in zijn eigen bedrijf dat steigers verhuurt en (de)monteert. Het UWV heeft in de beslissing op bezwaar van 8 februari 2016 besloten om de Waz-uitkering van eiser vanaf 1 december 2015 te schorsen in afwachting van een onderzoek of er te veel of ten onrechte uitkering is betaald.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft het UWV besloten dat het voorschot op de Waz-uitkering van 1 september 2015 tot 1 september 2016 gelijk is aan de uitkering waarop eiser recht heeft. Voor de perioden van 1 september 2016 tot 1 juli 2017, 1 juli 2017 tot
1 juli 2018, 1 juli 2018 tot 1 juli 2019, 1 juli 2019 tot 1 juli 2020 en 1 juli 2020 tot
1 januari 2021 heeft het UWV op respectievelijk 26 juni 2017, 10 augustus 2018 ,
31 juli 2019, 27 juli 2020 en 18 februari 2021 vergelijkbare besluiten genomen. Eiser heeft tegen geen van de genoemde besluiten bezwaar gemaakt.
Met een tweede besluit van 18 februari 2021 heeft het UWV besloten om het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vanaf 1 januari 2021 te verlagen naar 45-55% in de zin van de Waz. Het UWV beschouwt het werk van eiser vanaf 1 januari 2021 als algemeen geaccepteerde arbeid. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het UWV bij dit besluit van 18 februari 2021 gebleven.
Heeft het UWV op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 1 januari 2021 verlaagd naar 45-55% arbeidsongeschiktheid?
6. Eiser voert aan dat de verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage de nodige gevolgen heeft voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en voorzieningen. De inkomsten zijn niet gekoppeld aan gemaakte uren, maar betreffen een verlaagde management fee voor het bestuur van zijn onderneming. De Belastingdienst stelt als voorwaarde dat eiser een minimuminkomen als bestuurder moet verdienen. De onderneming is afhankelijk van de werkzaamheden van zijn ouders. Als zij niet meer in het bedrijf werken, dient eiser het bedrijf waarschijnlijk te beëindigen. Eiser betwist bovendien dat op
1 januari 2021 de termijn van vijf jaar uit artikel 58 van de Waz is verstreken.
6.1
Het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser in bezwaar zowel verzekeringsgeneeskundig als arbeidskundig is beoordeeld en dat eiser op theoretische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Op basis van zijn verdiensten is wel sprake van een praktische verdiencapaciteit. Op 1 januari 2021 is de periode van vijf jaar uit artikel 58, eerste lid, van de Waz verstreken en heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 45-55% arbeidsongeschiktheid.
6.2.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf de toekenning van de Waz-uitkering op theoretische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Dat betekent dat het UWV voor eiser onvoldoende passende functies kan aanwijzen om voldoende restverdiencapaciteit vast te stellen.
6.2.2
Feitelijk was eiser voorafgaand aan zijn uitval werkzaam in zijn eigen onderneming en hij is dat na zijn uitval ook gebleven. De inkomsten uit het werk zijn vanaf medio 2015 toegenomen. Het UWV kort – op grond van artikel 58, eerste lid, sub b, van de Waz – vanaf 1 december 2015 de Waz-uitkering van eiser met zijn inkomsten uit werk, namelijk door de Waz-uitkering uit te betalen naar rato van de arbeidsongeschiktheidsklasse die hoort bij zijn feitelijke verdiensten (45-55%). Het UWV past artikel 58, eerste lid, van de Waz vijf jaar toe en die periode start op 1 december 2015 [1] . Na vijf jaar beschouwt het UWV dit werk – op grond van de laatste volzin van artikel 58, eerste lid, van de Waz – als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe eiser met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
6.2.3
Eiser heeft niet gesteld noch is de rechtbank gebleken dat het UWV bij de beoordeling uit is gegaan van onjuiste inkomsten of een verkeerde berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Evenmin is gesteld of gebleken dat de in overweging 6.2.2 aangegeven periode van vijf jaar is onderbroken. De verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage is niet eerder dan 1 januari 2021 doorgevoerd, namelijk vijf jaar en een maand na 1 december 2015. Uit de uitspraak van 16 december 2020 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt [2] dat het UWV (op grond van artikel 58, eerste lid, van de Waz), na het verlopen van de in overweging 6.2.2 genoemde periode van vijf jaar, verplicht is om tot definitieve schatting over te gaan. Eiser heeft daarna ook doorgewerkt.
6.2.4
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het niet reëel is om de feitelijke verdiensten gelijk te stellen aan zijn verdiencapaciteit, omdat de verdiensten een in overleg met de Belastingdienst afgestemde management fee zijn, die los staat van gewerkte uren of prestaties. Als hij ergens anders zou werken, zou hij dit bedrag niet kunnen verdienen. Deze grond brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hetgeen eiser aanvoert, betreft een hypothetische situatie die zich niet voordoet, terwijl het UWV uitgaat (en ook mag uitgaan) van de feitelijke verdiensten.
6.2.5
De rechtbank realiseert zich dat de overwegingen hiervoor tot een andere situatie leiden dan waar eiser zich op heeft ingesteld. Echter, de rechtbank dient bij de beoordeling van het bestreden besluit de uitdrukkelijke overwegingen van de wetgever in acht te nemen. Er is hier geen ruimte voor een andere uitkomst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV vanaf 1 januari 2021 op goede gronden heeft besloten om het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser te verlagen naar de klasse 45-55% arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid naar de klasse 45-55% arbeidsongeschiktheid in de zin van de Waz gehandhaafd blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten betreffende rechtsbijstand van zijn voormalig gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 10 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz)
Artikel 2, eerste en vierde lid:
1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, (…) geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatste waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4. Onder de in het eerste (…) lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 7, eerste lid:
Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt indien hij in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven heeft verricht gerecht op het verwerven van winst of inkomsten. (…)
Artikel 58, eerste lid, sub b en derde lid:
1. Indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt de arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
b. (…), betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid.
3. Het in het eerste lid, aanhef, genoemde tijdvak van vijf jaar vangt aan op de eerste dag waarop het eerste lid, onderdeel a of b, is toegepast. (…)

Voetnoten

1.Artikel 58, derde lid, van de Waz.
2.CRvB 16 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3177 en tevens CRvB 2 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3347.