ECLI:NL:CRVB:2020:3177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
18/976 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WAZ-uitkering na vijfjaarstermijn en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WAZ-uitkering van appellant. Appellant, die sinds november 2001 arbeidsongeschikt was door een doorbloedingsstoornis in de hersenen, ontving vanaf 15 november 2002 een WAZ-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100%, maar naarmate appellant zijn werkzaamheden in zijn eigen bedrijf uitbreidde, werd zijn arbeidsongeschiktheid herzien. Het Uwv heeft op basis van artikel 58 van de WAZ vastgesteld dat de door appellant verrichte werkzaamheden met ingang van 1 maart 2013 als algemeen geaccepteerde werkzaamheden moeten worden aangemerkt, wat leidde tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Hierdoor was het Uwv verplicht om de WAZ-uitkering te beëindigen na het verstrijken van de vijfjaarstermijn, die op 1 maart 2012 afliep. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de uitkering met terugwerkende kracht niet in strijd was met het beginsel van rechtszekerheid, aangezien appellant sinds maart 2008 geen uitkering meer ontving. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste wijze had gehandeld en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd.

Uitspraak

18.976 WAZ

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 januari 2018, 17/2273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 augustus 2020. Partijen zijn met bericht niet verschenen.
Het onderzoek in de zaak is heropend om appellant alsnog in de gelegenheid te stellen om de zitting door middel van videobellen bij te wonen.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Appellant heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in november 2001 door een doorbloedingsstoornis in de hersenen uitgevallen uit zijn werkzaamheden als directeur grootaandeelhouder van zijn eigen bedrijf. Appellant heeft vanaf 15 november 2002 recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Op basis van zijn inkomsten in zijn eigen bedrijf in de functie van managementassistent is met toepassing van artikel 58 van de WAZ geen uitkering uitbetaald. Van januari 2004 tot 1 mei 2005 heeft appellant geen inkomsten gehad waardoor de uitkering in deze periode volledig is uitbetaald. Vanaf 1 mei 2005 is appellant op grond van zijn inkomsten uitbetaald naar de klasse 55 tot 65%.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2006 is de arbeid die appellant verricht met ingang 21 december 2006, na een medische en arbeidskundige beoordeling, beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is, zodat zijn arbeidsongeschiktheid is afgenomen. Met ingang van deze datum is zijn recht op een WAZ‑uitkering vastgesteld op 55 tot 65%.
1.3.
Appellant heeft op 23 februari 2007 het Uwv schriftelijk bericht dat hij vanaf 1 maart 2007 gaat proberen volledig te werken. Bij besluit van 8 maart 2007 heeft het Uwv appellant op grond van zijn inkomsten ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Zolang niet vaststaat dat de door hem verrichte arbeid leidt tot herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid, blijft hij ingedeeld in de klasse 55 tot 65%. Bij besluiten van 8 november 2007 en 10 januari 2008 heeft het Uwv na medische en arbeidskundige beoordelingen vastgesteld dat de WAZ-uitkering ongewijzigd gebaseerd blijft op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.4.
Nadat appellant bij het Uwv had gemeld dat hij zijn werkzaamheden in het eigen bedrijf heeft uitgebreid en dat zijn salaris met ingang van 1 maart 2008 is gewijzigd in € 4.500,- per maand, heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2008 vastgesteld dat appellant in verband met gewijzigde inkomsten per 1 maart 2008 eigenlijk minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Zolang niet vaststaat dat de door hem verrichte arbeid leidt tot herziening van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid, blijft hij ingedeeld in de klasse van 55 tot 65%, maar betaalt het Uwv vanaf 1 maart 2008 geen uitkering meer.
1.5.
Na een melding van appellant in februari 2016 dat hij vanaf januari 2016 geen inkomsten meer heeft, heeft het Uwv appellant bij besluit van 11 april 2016 met ingang van 1 januari 2016 een WAZ-uitkering van €640,32 bruto per maand toegekend, gebaseerd op 42% van de grondslag.
1.6.
Vervolgens heeft het Uwv appellant bij brief van 3 mei 2016 bericht dat zijn recht op een WAZ-uitkering nader zal worden geoordeeld in verband met het verstrijken van de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 58 van de WAZ per 1 maart 2012. Appellant is op 23 juni 2016 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 6 juli 2016 vermeld dat appellant voor het laatst is beoordeeld in 2007, dat nu de medische situatie op 1 maart 2012 moet worden beoordeeld en dat de in 2007 in de Functionele Mogelijkhedenlijst aangenomen beperkingen op 1 maart 2012 nog steeds aan de orde zijn.
1.6.
Bij besluit van 1 november 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 1 maart 2007 gedurende vijf jaar als zelfstandige heeft gewerkt en dat zijn verlies aan inkomen vanaf 1 maart 2007 minder dan 25% bedraagt. Het werk dat hij doet wordt na vijf jaar beschouwd als algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Appellant is daarom niet langer arbeidsongeschikt en de WAZ-uitkering wordt met ingang van 1 maart 2012 beëindigd.
1.8.
Bij besluit van 12 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant heeft volgens de rechtbank uit het niet wijzigen van zijn medische situatie tussen 2007 en 2012 de conclusie getrokken dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage hetzelfde moet zijn als dat percentage in 2007. Dit is niet juist en niet in overeenstemming met de bepalingen uit de WAZ. Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 58, eerste lid, van de WAZ is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het recht op een uitkering met ingang van 1 maart 2012 terecht heeft beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv direct had kunnen bepalen dat hij geen recht had op een uitkering. In plaats daarvan is aan hem in 2016 weer uitkering betaalbaar gesteld toen hij had gemeld dat hij geen inkomsten meer had. Uit het medisch onderzoek in 2016 bij de herkeuring bleek ook dat hij arbeidsongeschikt was.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de WAZ is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van
ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, wat gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van het vierde lid wordt onder de in het eerste lid eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de WAZ wordt, indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid.
4.2.
Ter beoordeling is de vraag of de WAZ-uitkering van appellant terecht is beëindigd met ingang van 1 maart 2012. Uit de in het dossier aanwezige gegevens blijkt dat het Uwv in verband met genoten inkomsten met ingang van 1 maart 2007 toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de WAZ en de uitkering van appellant slechts gedeeltelijk, en vanaf 1 maart 2008 geheel niet tot uitbetaling is gekomen. Op grond van de laatste volzin van artikel 58, eerste lid, van de WAZ wordt de arbeid waarvan de inkomsten in de in deze bepaling genoemde periode van vijf jaar worden geanticumuleerd, na afloop van die periode aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de WAZ. In de uitspraak van 12 juni 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA7358) heeft de Raad over het met artikel 58, eerste lid, van de WAZ materieel overeenkomende artikel 44, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geoordeeld dat in deze bepaling de fictie besloten ligt op grond waarvan de betreffende arbeid als algemeen geaccepteerde arbeid moet worden aangemerkt nadat werkzaamheden zijn verricht gedurende de in dit artikel genoemde periode (destijds drie jaar, nu vijf jaar, zie ook de uitspraak van 2 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3347). Hieruit volgt dat de door appellant verrichte werkzaamheden met ingang van 1 maart 2013 terecht als algemeen geaccepteerde werkzaamheden zijn aangemerkt en de daarmee verworven inkomsten leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. Het Uwv heeft op juiste wijze toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 58 van de WAZ. Het Uwv was op grond van de wet verplicht om de WAZ-uitkering te beëindigen na ommekomst van genoemde vijf jaar. Dat de beëindiging met terugwerkende kracht heeft plaatsgevonden, leidt niet tot strijd met het beginsel van rechtszekerheid, nu aan appellant reeds vanaf maart 2008 en ook per maart 2012 geen betaling van uitkering ontving.
4.3.
Dat het Uwv in 2016 na de melding van appellant dat hij geen inkomsten meer had de WAZ-uitkering opnieuw tot uitbetaling heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Die uitkering is, aldus heeft het Uwv toegelicht, per abuis betaald voordat de toepassing van artikel 58 WAZ was beoordeeld en appellant heeft meegedeeld dat hij die uitkering heeft terugbetaald.
4.4.
Uit wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.S.M. van Duinkerken