ECLI:NL:RBZWB:2022:5936

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2380
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag opgelegd voor de periode van 25 juni 2020 tot en met 24 september 2020. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de inspecteur heeft tijdens de procedure de naheffingsaanslag vernietigd, waardoor het geschil zich nu enkel richt op de proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op 15 september 2022 de zaak behandeld, maar belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de inspecteur de naheffingsaanslag heeft vernietigd, maar dat het beroep van belanghebbende niet gegrond is, omdat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk was. De rechtbank legt uit dat, hoewel de inspecteur tegemoet is gekomen aan de grieven van belanghebbende, dit niet leidt tot een gegrond beroep, omdat de rechtbank niet bevoegd is om te oordelen over de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag.

Uiteindelijk wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding af, en belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2380
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 26 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 25 juni 2020 tot en met 24 september 2020 een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.209.6001).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en gelijktijdig het verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag fijnstoftoeslag afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De inspecteur is in het kader van de bezwaarprocedure tegen een andere aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag fijnstoftoeslag tegemoet gekomen aan belanghebbende. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur – hangende beroep – ook de onderhavige naheffingsaanslag fijnstoftoeslag bij beschikking vernietigd.
1.6.
Belanghebbende heeft per brief van 13 september 2022 te kennen gegeven dat inhoudelijk niet meer op het beroepschrift hoeft te worden beslist en dat het geschil uitsluitend nog ziet op zijn verzoek om een proceskostenvergoeding.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] . Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
In geschil is uitsluitend nog of en tot welk bedrag aan belanghebbende een proceskostenvergoeding dient te worden toegekend.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in dit geval geen recht op een proceskostenvergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
Als uitgangspunt geldt dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende en het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden, indien het beroep gegrond is omdat de inspecteur hangende de beroepsprocedure alsnog (volledig) aan de grieven van belanghebbende tegemoet is gekomen. De inspecteur bevestigt dat de naheffingsaanslag fijnstoftoeslag is vernietigd en dus materieel gezien aan belanghebbende is tegemoet gekomen. De inspecteur betwist echter dat het beroep daarom gegrond zou zijn, omdat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk is. De rechtbank beoordeelt daarom of het beroep gegrond zou zijn als gevolg van de tegemoetkoming van de inspecteur.
2.4.
De rechtbank begrijpt uit de stukken dat belanghebbende niet opkwam tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag fijnstoftoeslag. De inspecteur is overigens ook niet op dat punt tegemoet gekomen aan belanghebbende. In zoverre bestaat dus geen recht op een proceskostenvergoeding.
2.5.
De gronden van belanghebbende richtten zich tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de naheffingsaanslag fijnstoftoeslag. Op dat punt is de inspecteur wel tegemoet gekomen. Dit zou echter niet tot een gegrond beroep leiden. Nog daargelaten dat belanghebbende eerst bezwaar had moeten maken tegen het besluit van de inspecteur voordat beroep kon worden ingesteld, is de rechtbank (belastingrechter) niet bevoegd om te beslissen over een geschil betreffende de beslissing van de inspecteur op een verzoek om ambtshalve vermindering van een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag. De beslissing van de inspecteur is namelijk op basis van artikel 65 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR) genomen, en is daarom geen voor bezwaar (en beroep) vatbare beslissing in de zin van artikel 26 van de AWR. Dat betekent dat de rechtbank (belastingrechter) onbevoegd is. De civiele rechter is dan bevoegd. Hoewel de inspecteur in feite gedurende de beroepsprocedure tegemoet is gekomen aan de grieven van belanghebbende, zou dit daarom niet tot een gegrond beroep leiden en komt belanghebbende daarom ook in zoverre geen proceskostenvergoeding toe.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Belanghebbende heeft geen recht op een proceskostenvergoeding en krijgt ook geen vergoeding van het door hem betaalde griffierecht.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2022 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.