ECLI:NL:RBZWB:2022:5983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5673 21_5822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een mantelzorgwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 oktober 2022, worden de beroepen van vijf eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes beoordeeld. Het college had op 24 november 2021 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een mantelzorgwoning op het perceel [adres] 3a te [plaatsnaam]. De eisers, allen uit [plaatsnaam], stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de vergunninghouder niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning.

De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is verleend. De rechtbank stelt vast dat de vergunninghouder voldoet aan de eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening, maar dat het bouwplan niet past binnen het geldende bestemmingsplan. De rechtbank overweegt dat het college de bevoegdheid heeft om in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning te verlenen, mits de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft besloten dat de vergunninghouder af mag wijken van het bestemmingsplan en dat de vergunning voor het bouwen van de mantelzorgwoning terecht is verleend.

De rechtbank verklaart het beroep van de eisers ongegrond, waarbij wordt opgemerkt dat de niet-ontvankelijkheid van mevrouw [naam eiser 5] in haar bezwaar terecht is vastgesteld, omdat zij geen belanghebbende is. De rechtbank wijst erop dat de afstand tussen haar woning en de vergunde mantelzorgwoning te groot is om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de wet- en regelgeving en dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de vergunning te dienen doelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5673 en 21/5822

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaken tussen

[naam eiser 1] , [naam eiser 2] , [naam eiser 3] , [naam eiser 4] en [naam eiser 5], allen uit [plaatsnaam] , eisers 1
(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

[naam eiser 6] uit [plaatsnaam] , eiser 2

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (het college)

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam vergunninghouder]uit [plaatsnaam] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers 1 en eiser 2, gezamenlijk te noemen eisers, tegen het besluit van 24 november 2021 waarbij het college de omgevingsvergunning van 16 juni 2021voor het bouwen van een mantelzorgwoning op het perceel [adres] 3a te [plaatsnaam] voor maximaal 10 jaar met aanvulling van de motivering in stand heeft gelaten. Mevrouw [naam eiser 5] is daarbij niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar omdat zij volgens het college geen belanghebbende is.
1.1
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 7 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, [naam eiser 1] , [naam eiser 3] en [naam eiser 4] , de gemachtigde van eisers 1, de gemachtigde van het college, en [naam vertegenwoordiger] namens vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden een omgevingsvergunning voor de periode van 10 jaar heeft verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een mantelzorgwoning. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank wijst erop dat zij enkel mag oordelen over de verleende vergunning. Eventuele andere ontwikkelingen in de omgeving, zoals de bouw van een nieuwe woning voor op het betreffende perceel of de uitbreiding van de parkeerplaats van het nabijgelegen sportpark kan de rechtbank niet in deze procedure betrekken.
De vergunning is verleend voor het bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het maken, hebben of veranderen van een uitweg. Eisers hebben geen gronden ingediend tegen het maken, hebben of veranderen van een uitweg, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat het beroep zich daar niet tegen richt. De rechtbank zal bij de inhoudelijke beoordeling eerst kijken of het college mevrouw [naam eiser 5] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Daarna zal de rechtbank kijken of het college op goede gronden heeft besloten dat vergunninghouder af mag wijken van het bestemmingsplan en of de vergunning voor het onderdeel bouwen terecht is verleend.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Is mevrouw [naam eiser 5] terecht niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaar?
5. Het college wijst er in het verweerschrift op dat mevrouw [naam eiser 5] niet-ontvankelijk is, omdat zij geen belanghebbende is. Ze woont te ver af van de vergunde ontwikkelingen en heeft er geen direct zicht op. Het college staat nog steeds achter die beoordeling en vindt het beroep dan ook ongegrond voor zover het de niet-ontvankelijk verklaring van mevrouw [naam eiser 5] betreft.
5.1
Ter zitting is namens mevrouw [naam eiser 5] aangegeven dat zij met betrekking tot haar ontvankelijkheid bij de motivering blijft zoals die is opgenomen in het bezwaarschrift.
5.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Belanghebbendheid wordt in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Daarnaast geldt het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Maar die feitelijke gevolgen moeten wel iets voorstellen. Daarom wordt het criterium 'gevolgen van enige betekenis' gehanteerd als correctie op dit uitgangspunt. Het perceel van mevrouw [naam eiser 5] grenst niet aan het perceel [adres] 3a waarvoor vergunning is verleend. De afstand tussen haar woning en de vergunde mantelzorgwoning is ongeveer 120 meter. Daartussen is de woning [adres] 5 geplaatst, zodat er niet of nauwelijks zicht is van haar woning op de nieuw vergunde woning. Er is dus geen sprake van een aangrenzend perceel en evenmin zijn er gevolgen van enige betekenis. Het college heeft haar terecht niet ontvangen in haar bezwaar.
Toetsingskader omgevingsvergunning
6. Tussen partijen staat vast dat het bouwplan weliswaar voldoet aan het bouwbesluit en de bouwverordening, maar niet past in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Gelet op artikel 2.10, tweede lid van de Wabo dient het college dan te bekijken of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan toch vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Was een vergunning nodig voor het verstoren van de archeologische waarden in de bodem?
7. Eisers stellen dat ten onrechte onvoldoende aandacht is besteed aan de bescherming van archeologische waarden in het gebied. Ze gaan er ook vanuit dat in een groter oppervlakte dan 50 m² de grond dieper dan 40 cm wordt bewerkt. Eisers hebben vernomen dat de fundering van de woning inmiddels is uitgegraven en dat die dieper is dan 40 cm. Dat is ook logisch, want die moet dieper zijn dan de vorstgrens van ongeveer 60 cm. Er had dus een vergunning verleend moet worden op basis van artikel 17.4 van het bestemmingsplan, met de daarbij horende voorwaarden.
7.1
Het college stelt ten eerste dat de rechtbank het bestreden besluit op basis van artikel 8:69a van de Awb niet mag vernietigen op basis van archeologie omdat de regels omtrent archeologie kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Daarnaast erkent het college dat mogelijk een vergunning nodig is voor het beroeren van de grond, maar dat die noodzaak niet blijkt uit de aanvraag. Volgens de bij de aanvraag gevoegde gegevens blijft de oppervlakte van de grond die dieper dan 40 cm wordt beroerd onder de 50 m², zodat daarvoor geen aparte vergunning nodig is.
7.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De bepalingen over archeologie en het verstoren van de bodem zijn opgenomen ter bescherming van het archeologisch belang. Dit is geen belang dat strekt ter bescherming van de omwonenden zoals eisers. [1]
Mocht het college een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan?
8. Eisers hebben twijfels bij de tijdelijkheid van de woning en hebben er geen vertrouwen in dat de woning na 10 jaar weer wordt verwijderd. Bovendien gaat het niet om een mantelzorgwoning als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), zodat het college er bij zijn afweging of gebruik mocht worden gemaakt van de gebruikte afwijkingsmogelijkheid het feit dat het een mantelzorgwoning betreft, niet aan zijn motivering ten grondslag mag leggen.
8.1
Het college erkent dat het hier geen mantelzorgwoning is als bedoeld in het Bor, maar geeft aan dat de situatie zoals die hier voordoet, waarbij het om de huisvesting van zorgbehoevende mensen in de buurt van hun kinderen gaat, toch aanleiding is om de gevraagde vergunning te verlenen. Het college wijst erop dat volgens de geldende jurisprudentie de tijdelijkheid aannemelijk moet zijn en niet op voorhand bewezen hoeft te worden. In dit geval is de tijdelijkheid voldoende aannemelijk.
8.2
Niet in geschil is dat het vergunde bouwplan niet past binnen de bepalingen van het bestemmingsplan.
In dit geval heeft het college gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 2:12, eerste lid onder a sub 2 van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 11 van bijlage II bij het Bor biedt om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan voor een termijn van ten hoogste 10 jaar.
Eisers hebben aangegeven twijfels te hebben bij de tijdelijkheid van het bouwwerk. Volgens de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht onder onderdeel J wordt het volgende aangegeven: “Bij het verlenen van de vergunning behoeft slechts in voldoende mate aannemelijk te zijn dat het gebruik van het gebouw, na afloop van de gestelde termijn, daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd.” [2] Het is, zeker gezien de situering van de mantelzorgwoning en de aard van dit gebouw, niet onaannemelijk dat het gebouw na afloop van de gestelde termijn daadwerkelijk kan en zal worden gesloopt. Er is immers al rekening gehouden met de plaatsing van een reguliere permanente woning aan de voorkant van het perceel. Niet vereist is dat op voorhand helemaal duidelijk is hoe en wanneer gesloopt gaat worden. Ook de jurisprudentie laat zien dat uitsluitend is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. [3] In dit geval is het, mede gezien de bouwmethode en de reden van de tijdelijke bouw, aannemelijk en mogelijk dat de woning na 10 jaar weer gesloopt zal worden.
Voor zover eisers betogen dat de vergunning niet op basis van artikel 4, onder 11 van Bijlage II bij het Bor mocht worden verleend omdat het geen mantelzorgwoning betreft als bedoeld in het Bor is het volgende van belang.
Artikel 5 van Bijlage II van het Bor beperkt het gebruik van de afwijkingsmogelijkheden in artikel 4. De beperking uit artikel 5 van Bijlage II van het Bor dat het aantal woningen gelijk moet blijven, geldt niet bij toepassing van onderdeel 11.
Het college was dus bevoegd om hier een vergunning te verlenen om in afwijking van het bestemmingsplan voor maximaal 10 jaar een woning te realiseren.
Is het verlenen van de vergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
9. Eisers geven aan dat de vergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening is verleend en dat de motivering van het besluit het besluit niet kan dragen. Er zitten nog veel ondeugdelijkheden in het besluit. Er is met name onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de cultuurhistorische waarden in dit beschermde dorpsgezicht in de knel komen door de vergunningverlening. Ter zitting hebben eisers hier aan toegevoegd dat het advies van de monumentencommissie is uitgebracht onder de veronderstelling of voorwaarde dat een permanente woning voor de nu vergunde woning wordt geplaatst en dat nu die veronderstelling onjuist is, het advies niet kan worden gebruikt.
9.1
Het college stelt dat de tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan een beperkte inbreuk op het planologische regime is. Aspecten als geluid, luchtkwaliteit, natuur, (grond)water en archeologie vormen geen belemmering. Er is uitgebreid getoetst aan de bepalingen in het bestemmingsplan die het beschermd dorpsgezicht beogen te beschermen. De monumentencommissie heeft geadviseerd dat het plan geen afbreuk doet aan het beschermd dorpsgezicht van [plaatsnaam] . Het college blijft van mening dat hij de vergunning op goede gronden heeft verleend.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter bescherming van het dorpsgezicht geldt dat het bestemmingsplan bepaalt dat geen onevenredige schade aan het beschermd dorpsgezicht toegebracht mag worden, danwel dat herstel is verzekerd. Dat moet onderbouwd zijn met een advies van de monumentencommissie. Hoewel dat uitgeschreven advies pas na de initiële vergunningverlening is uitgebracht, voldoet het bestreden besluit aan de vereisten van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Het advies is ook niet voorwaardelijk in de zin dat het bouwplan alleen acceptabel is als het aan het zicht wordt onttrokken door een andere woning. Uit het advies blijkt duidelijk dat de monumentencommissie het plan zoals voorgelegd heeft beoordeeld en zich er van bewust is geweest dat het niet zeker is dat er een woning voor de vergunde woning wordt geplaatst. Het college mag dan ook uitgaan van het advies van die commissie, zeker nu eisers dit inhoudelijk niet bestrijden.
Voor het overige hebben eisers niet concreet aangegeven waarom het bouwplan in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Voldoet het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand?
10. Eisers stellen dat het advies van de monumentencommissie niet gebruikt mag worden, waardoor ook niet vaststaat dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
10.1
Het college stelt dat het plan op grond van artikel 2.10, eerste lid onder d van de Wabo niet hoeft te voldoen aan redelijke eisen van welstand, omdat het een tijdelijk bouwwerk betreft. Het college wijst erop dat de monumentencommissie desondanks een advies heeft uitgebracht waaruit blijkt dat het plan wel degelijk voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
10.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Nu een vergunning is afgegeven voor maximaal 10 jaar, hoeft het plan op grond van artikel 2.10, eerste lid onder d van de Wabo niet te voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Conclusie en gevolgen

11. Het college heeft gemotiveerd en op goede gronden vergunning verleend in afwijking van het bestemmingsplan. Bij de rechtbank is voorts niet gebleken dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de vergunning te dienen doelen. De beroepen worden dan ook ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Wesel, griffier op 14 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet
[. . .]

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
b. indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
c. indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
d. indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Bestemmingsplan Bebouwde Kom [plaatsnaam]
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de huisvesting van personen in een woning;
aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis': aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten met een netto vloeroppervlak van maximaal 60 m²;
ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend autoboxen ten behoeve van de stalling van vervoermiddelen dan wel voor huishoudelijke berg- en werkruimte;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - schuur': uitsluitend de opslag en berging van goederen en stoffen waarvoor geen melding hoeft te worden gedaan dan wel een vergunning is vereist op grond van milieuwetgeving en/of het hobbymatig houden van dieren;
parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
16.2
Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
hoofdgebouwen;
bijbehorende bouwwerken;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
[. . .]
19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' (WR-C) aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht.
19.2
Bouwregels
19.2.1
Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, met dien verstande dat:
1. de hoofdgebouwen worden gebouwd met de voorgevel in de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn;
2. de breedte van gebouwen gelijk is aan de maat zoals deze is aangegeven op 'Overzichtskaart monumenten [plaatsnaam] ';
3. de kapvorm en kaprichting van gebouwen in overeenstemming zijn met de kapvorm en kaprichting zoals deze zijn aangegeven op 'Overzichtskaart monumenten [plaatsnaam] ';
4. de bestaande gesloten gevelwanden behouden blijven;
5. de oorspronkelijke positie en oriëntatie van gebouwen behouden blijven;
6. de samenstelling van de hoofdmassa gerespecteerd wordt;
7. de oorspronkelijke geveldetaillering behouden blijft;
8. bij renovatie of verbouwing de oorspronkelijke verticale gevelgeleding behouden blijft;
9. de individuele herkenbaarheid van gevels behouden blijft, ook bij samenvoeging van meerdere panden.
19.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 19.2.1, met inachtneming van de volgende bepalingen:
omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen onevenredige schade wordt toegebracht aan dan wel herstel is verzekerd van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht;
alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de monumentencommissie over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de waarden van het beschermde dorpsgezicht niet onevenredig worden geschaad en over de eventueel te stellen voorwaarden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:645.
2.Zie Nota van toelichting bij Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht, Staatsblad 2014, 333
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112 en van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2451