ECLI:NL:RBZWB:2022:6016

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
C/02/391379 / HA ZA 21-636
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • F. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid onderhoudsmonteur voor schade aan compressor na onzorgvuldig handelen

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen HSC BV en een andere besloten vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. HSC BV, eiseres, heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor schade die is ontstaan aan een elektrische schroefcompressor na onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd door een monteur van [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de monteur van [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld door een olieretourslang niet terug te plaatsen, wat leidde tot olie-lekkage en uiteindelijk tot een defect aan de frequentieregelaar van de compressor. HSC vorderde een schadevergoeding van € 45.009,15, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en heeft HSC in het gelijk gesteld, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 6.259,65 aan schadevergoeding, plus buitengerechtelijke kosten van € 1.225,09 en proceskosten van € 3.374,38. De rechtbank heeft de vordering van HSC voor het grootste deel toegewezen, met uitzondering van enkele schadeposten die onvoldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/391379 / HA ZA 21-636
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HSC BV,
gevestigd te [plaatsnaam 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. J. Albert te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaatsnaam 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. D. van Leersum te Dordrecht.
Partijen zullen hierna HSC en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 januari 2022 met de daarin vermelde stukken,
  • de bij brief van 17 juni 2022 van de zijde van HSC in het geding gebrachte producties
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 28 juni 2022 en de hieraan gehechte spreekaantekeningen,
  • de bij brieven van 22 juli en 25 2022 van de zijde van HSC gegeven reactie op de inhoud van het proces-verbaal,
  • de bij brief van 25 juli 2022 van de zijde van [gedaagde] gegeven reactie op de inhoud van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HSC is een onderneming die zich toelegt op onder meer oppervlaktebehandeling en
bekleding van metalen objecten (straal- en coatingwerkzaamheden) en de handel hierin. HSC gebruikt in haar onderneming een zogeheten elektrische schroefcompressor van het type GA 75 VSD (hierna: de compressor). Voormelde compressor is gefabriceerd door Atlas Copco Airpower N.V. (hierna: Atlas Copco) die tot 15 augustus 2019 jaarlijks de onderhoudsbeurten aan de compressor van HSC heeft verricht.
2.2.
In de compressor bevindt zich een elektrakast of schakelkast. Hierin zit een frequentieregelaar of omvormer dan wel frequentieschakelaar die door middel van een metalen plaat is afgedekt. Een frequentieregelaar zorgt voor de omvorming van de invoerspanning naar een andere spanning. De frequentieregelaar van de compressor van HSC stuurt IGBT-stekkers aan. In de elektrakast bevinden zich ook een hoofdrelais - of te wel een hoofdcontractor dan wel startrelais - én een schakelrelais die door middel van een plaat van plexiglas zijn afgedekt.
2.3.
[gedaagde] is een onderneming gespecialiseerd in perslucht (schroef-, zuiger- en scrol compressoren, conditionering van perslucht en bijbehorende Perslucht-systemen), waaronder het ontwerp, installatie en het periodiek onderhoud van persluchtinstallaties.
2.4.
Op 15 augustus 2019 heeft een monteur van [gedaagde] een onderhoudsbeurt uitgevoerd aan de schroefcompressor van HSC. Op de werkbon is handgeschreven onder meer vermeld dat de hoofdrelais defect is vanwege een sluiting.
2.5.
Nádat de monteur van [gedaagde] de onderhoudswerkzaamheden had verricht heeft hij de compressor herstart waarna hij naar de kantine is gegaan om koffie te drinken. Een medewerker van HSC heeft gezien dat er olie uit de compressor lekte. De monteur van [gedaagde] heeft vervolgens geconstateerd dat een olieretourslang van de compressor los zat. Hierdoor was olie uit de compressor gelekt. De monteur van [gedaagde] heeft de olieretourslang vervolgens vastgemaakt, olie bijgevuld en de gelekte olie opgeruimd. Hierna is geprobeerd om de compressor opnieuw op te starten (resetten) hetgeen niet lukte omdat er geen stroom op de compressor stond. Onderzoek wees uit dat de zekeringen eruit waren geslagen. HSC heeft toen een elektrotechnisch installatiebureau ingeschakeld om de zekeringen te vervangen. Nadat de hoofdzekering door de elektricien was vervangen heeft de monteur van [gedaagde] geprobeerd om de compressor opnieuw te starten, hetgeen niet lukte omdat de zekeringen opnieuw doorsloegen. De monteur van [gedaagde] heeft gezocht naar de oorzaak hiervan. In de elektrakast bleek een IGBT-stekker los te liggen, althans niet goed te zijn bevestigd, waarna deze door de monteur van [gedaagde] is bevestigd. De ingeschakelde elektricien heeft vervolgens voor een tweede keer de hoofdzekering vervangen. Hierna bleek het nog steeds niet mogelijk om de compressor op te starten omdat de zekeringen er meteen uitsloegen. Een tweede monteur van [gedaagde] is vervolgens ter plaatse geweest en hij concludeerde dat de oorzaak van de kortsluiting in de hoofdrelais lag, reden dat een nieuwe hoofdrelais werd besteld bij Atlas Copco.
2.6.
Op 16 augustus 2019 heeft [gedaagde] een dieselcompressor met een capaciteit van 5 m3/min inclusief droger aan HSC ter beschikking gesteld.
2.7.
Op 20 augustus 2019 is de hoofdrelais vervangen door de tweede monteur van [gedaagde] . Omdat de compressor na vervanging van de hoofdrelais nog steeds niet opgestart kon worden, heeft [gedaagde] Atlas Copco ingeschakeld.
2.8.
Op 21 augustus 2019 heeft [gedaagde] op verzoek van HSC een tweede compressor (elektrisch) met een capaciteit van 4,2 m3 bij HSC geplaatst.
2.9.
Op 23 augustus 2019 heeft de heer [naam monteur] (monteur bij Atlas Copco) in opdracht van [gedaagde] een onderzoek aan de compressor van HSC uitgevoerd. De bevindingen hiervan zijn vastgelegd in een bezoekrapportage d.d. 23 augustus 2019. Hierin staat onder meer dat de IGBT’s van de frequentieschakelaar defect zijn en dat de frequentieschakelaar vervangen dient te worden. Verder rapporteert de heer [naam monteur] dat hij zich niet kan voorstellen dat het probleem met de compressor een gevolg is van onjuist onderhoud en/of van verkeerde handelingen van de monteur van [gedaagde] . De heer [naam monteur] rapporteert dat hij vermoedt dat het spanningloos maken/af laten koelen van de omvormer tijdens het onderhoud en het daarna weer op spanning zetten een sluimerend defect rond de IGBT’s heeft getriggerd.
2.10.
Op 27 augustus 2019 heeft de heer [naam onderzoeker] van Atlas Copco in opdracht van HSC een onderzoek aan de compressor verricht. In het rapport van de heer [naam onderzoeker] d.d. 27 augustus 2019 wordt onder meer gerapporteerd dat de IGBT’s defect zijn alsmede dat het bij de onderhoudsbeurt (4000hr beurt) niet nodig was om de elektrakast te openen en/of IGBT stekkers los te nemen. Volgens de heer [naam onderzoeker] borgt de stekker zelf goed en kan deze niet zomaar los zijn geraakt. Indien de stekkers van de IGBT’s niet goed gemonteerd worden (of los liggen) kan sluiting ontstaan in de omvormer. De heer [naam onderzoeker] concludeert dat er sluiting in de omvormer is ontstaan, doordat de stekker loszat. Hierdoor zijn de IGBT’s defect geraakt en is de keramiek gebarsten. De heer [naam onderzoeker] rapporteert verder dat een monteur bij een kleine onderhoudsbeurt aan de compressor (olie-/luchtfilters) niets met elektra te maken heeft omdat alleen de koelribben gereinigd moeten worden. Deze zijn te bekijken zonder de omvormer te openen en de stroom hoeft er ook niet afgehaald te worden. Er zou dan ook geen sprake moeten zijn van “spanningsloos maken” of “afkoelen” tijdens het onderhoud. Pas nadat de kortsluiting was opgetreden is alles “spanningsloos” geworden, aldus steeds de heer [naam onderzoeker] .
2.11.
Bij e-mailbericht d.d. 4 september 2019 geeft de heer [naam werknemer] van Atlas Copco
uitleg m.b.t. de opmerkingen uit het rapport van de heer [naam monteur] . Volgens de heer [naam werknemer] was de heer [naam monteur] tijdens zijn bezoek niet volledig op de hoogte van het handelen van de monteur van [gedaagde] voorafgaand aan zijn bezoek. De opmerking in het rapport van de heer [naam monteur] is volgens de heer [naam werknemer] dan ook niet gepast en geeft geen juist beeld over de situatie. De heer [naam werknemer] bericht verder dat beide monteurs van Atlas Copco (de heer [naam monteur] en de heer [naam onderzoeker] ) niet eenduidig kunnen herleiden wat de oorzaak is geweest van het defect van de omvormer. Hierdoor blijft het lastig om met 100% zekerheid te zeggen wat de oorzaak is geweest. Op basis van het verhaal van HSC bericht de heer [naam werknemer] dat de IGBT’s stekkers los in de kast van de omvormer lagen hetgeen niet gebruikelijk is bij een 4.000 uren beurt en dat dit bij een verkeerde montage een sluiting in de omvormer kan veroorzaken. Dit kan vervolgens een defect veroorzaken aan de frequentieregelaar van de compressor, omdat dan de verkeerde IGBT op het verkeerde tijdstip wordt aangestuurd. De heer [naam werknemer] geeft echter aan dat hij dit niet kan bevestigen.
2.12.
In opdracht van HSC heeft de heer [medewerker TES] van TES Industrial Systems op
25 september 2019 de defecte frequentieregelaar onderzocht. In het rapport van de heer [medewerker TES] van 27 september 2019 staat dat in het powerblock 6s13351-1ae32-laa twee kapotte IGBT’s zaten en dat deze een kortsluiting hebben veroorzaakt, waardoor ook de hoofdcontractor kapot is gegaan. Tevens geeft de heer [medewerker TES] aan dat eerder was geconstateerd dat er een stekker (u11 van de glasvezel voor fase 1) los zat. Volgens de heer [medewerker TES] heeft de losse stekker er waarschijnlijk voor gezorgd, dat er twee IGBT’s gelijktijdig geopend waren. Als dit gebeurt ontstaat direct een volle kortsluiting tussen twee fases, hetgeen de ontstane schade aan de frequentieregelaar, de hoofdcontractor en het springen van de zekeringen kan veroorzaken.
2.13.
Bij brief van 24 oktober 2019 heeft HSC, via haar rechtsbijstandsverzekeraar DAS, [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die HSC heeft geleden. Bij brief van
8 januari 2020 wijst [gedaagde] de aansprakelijkheid af. Bij brief van 11 februari 2020 handhaaft HSC het standpunt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de compressor. Bij brief van 14 april 2020 wijst [gedaagde] aansprakelijkheid opnieuw af.

3.Het geschil

3.1.
HSC vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan HSC, binnen
veertien dagen na betekening van dit vonnis, te voldoen de door HSC geleden schade ter hoogte van € 45.009,15 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2019, dan wel vanaf 24 oktober 2019, of althans een door in goede justitie te bepalen dag, tot dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, aan HSC de buitengerechtelijke kosten van € 1.225,09 te vergoeden, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, aan HSC de kosten van deze procedure te vergoeden waaronder een vergoeding van het salaris van de advocaat te verhogen met de nakosten.
3.2.
HSC verwijt [gedaagde] tekort te zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen om het onderhoud aan de compressor als een goed opdrachtnemer uit te voeren. Volgens HSC is op 15 augustus 2019 tijdens de onderhoudswerkzaamheden aan de compressor sprake geweest van gedragingen/handelingen van de monteur van [gedaagde] waardoor schade aan de compressor is ontstaan. Meer specifiek betoogt HSC dat de monteur van [gedaagde] vergeten is een olieretourslang op de compressor terug te plaatsen waardoor olie uit de compressor is gespoten. Daarnaast heeft de monteur van [gedaagde] ten onrechte in de elektrische kast van de compressor werkzaamheden verricht waarbij hij een IGBT stekker uit de omvormer heeft gehaald, althans handelingen heeft verricht waardoor de IGBT stekker eruit is geklapt. Door voormelde handelingen/gedragingen van de monteur van [gedaagde] is een kortsluiting veroorzaakt en zijn de stoppen van de compressor eruit geklapt waardoor de frequentieregelaar van de compressor defect is geraakt. Gelet hierop betoogt HSC dat [gedaagde] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen (artikel 7:401 BW), dan wel dat [gedaagde] onrechtmatig jegens HSC heeft gehandeld. HSC houdt [gedaagde] verantwoordelijk voor de ontstane schade aan de compressor en de meterkast, alsmede voor de (financiële) gevolgen van het feit dat zij de compressor een periode niet heeft kunnen gebruiken. HCS begroot haar totale schade op € 45.009,15. Daarnaast vordert HSC vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 1.225,09 alsmede de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van HSC. Hiertoe betoogt [gedaagde] dat de vordering van HSC niet opeisbaar is omdat [gedaagde] niet in verzuim verkeert. [gedaagde] betwist voorts toerekenbaar tekort te zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In dit verband heeft [gedaagde] aangevoerd dat de bewuste compressor defect is geraakt door een reeds vóór het onderhoud bestaand mankement aan de machine, namelijk door een kortsluiting aan een sluimerend defect van de IGBT-stekkers. [gedaagde] betwist voorts dat sprake is van schade én van causaal verband tussen de gestelde tekortkoming(en) en de schade.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
mr. Albert en mr. Van Leersum hebben één of meer op- dan wel aanmerkingen gemaakt op het proces-verbaal. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal een weergave van de waarneming van de rechtbank is van het ter zitting verhandelde. Niet wordt beoogd om alles wat gezegd wordt, woordelijk vast te leggen. Van belang is dat in het proces-verbaal wordt vastgelegd wat voor het verdere verloop van de procedure en voor de beoordeling door de rechter relevant is. De op- en aanmerkingen van mr. Albert en mr. Van Leersum zijn naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de beslissing voor zover het om kennelijke typefouten gaat. Aan de overige op- en aanmerkingen verbindt de rechtbank evenmin gevolgen, omdat de betreffende passages hierna bij de beoordeling niet gebruikt worden. Dit behoudens de verduidelijking die mr. Van Leersum in de vierde en vijfde alinea van de brief d.d. 25 juli 2022 aanbrengt.
4.2.
De vorderingen van HSC strekken tot vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 e.v. BW. Bij de beoordeling van de vorderingen van HSC is bepalend of [gedaagde] uitvoering heeft gegeven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen en voorts of zij daarbij de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtnemer (i.c. onderhoudsmonteur) mocht worden verwacht (artikel 7:401 BW). Dat op [gedaagde] een zorgplicht rust is tussen partijen niet in geschil. De vraag is aldus of [gedaagde] als opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan (zie HR 9 juni 2000, NJ 2000/460). Dit hangt af van de omstandigheden van het geval.
Verzuim?
4.3.
Een vereiste om de vordering van HSC toe te kunnen wijzen, is dat [gedaagde] ter zake van de op haar rustende verplichtingen in verzuim is geraakt.
4.4.
[gedaagde] ontkent aansprakelijkheid omdat HSC haar niet in gebreke heeft gesteld, zodat volgens haar geen verzuim is ingetreden (art. 6:74 jo. 6:81 e.v. BW). De brief van de zijde van HSC van 24 oktober 2019 kan volgens [gedaagde] niet als zodanig worden aangemerkt. Voor zover er al sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming, betoogt [gedaagde] dat zij niet de kans heeft gekregen om alsnog deugdelijk na te komen, omdat de schade aan de compressor te herstellen was.
4.5.
De rechtbank verwerpt het standpunt van [gedaagde] . Hiertoe wordt het volgende overwogen. Op grond van de wettelijke bepalingen (artikel 6:62 e.v. BW) geldt dat indien een schuldenaar aanvankelijk een ondeugdelijke prestatie heeft geleverd welke vatbaar is voor herstel door alsnog een deugdelijke prestatie te leveren of het gebrek in de geleverde prestatie te herstellen, en van de schuldeiser gevergd kan worden dat hij de schuldenaar daartoe in de gelegenheid stelt, het verzuim te dien aanzien in beginsel pas zal intreden nadat de schuldeiser (i.c. HSC) de schuldenaar (i.c. [gedaagde] ) op de voet van artikel
6:82 lid 1 BW de gelegenheid tot herstel heeft gegeven. Wanneer evenwel de schuldenaar die ondeugdelijk heeft gepresteerd, nog de gelegenheid heeft alsnog deugdelijk na te komen, bestaat de mogelijkheid dat de schuldeiser ten gevolge van het gebrek in de aanvankelijk geleverde prestatie (i.c. de onderhoudswerkzaamheden) schade heeft geleden die hij niet zou hebben geleden indien aanstonds deugdelijk was gepresteerd, en die niet door de vervangende prestatie wordt weggenomen. In zoverre is die tekortkoming dan niet voor herstel vatbaar en is de nakoming blijvend onmogelijk in de zin van art. 6:74 en art. 6:81 (vgl. HR 04-02-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4732 (Kinheim/Pelders). Gelet op het vorenstaande geldt dat voor aansprakelijkheid voor de schade aan de bewuste compressor een ingebrekestelling van HSC niet vereist is.
4.6.
Voor zover een ingebrekestelling vereist was, geldt dat HSC hieraan heeft voldaan. Uit de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting volgt immers dat HSC [gedaagde] in de gelegenheid heeft gesteld om de frequentieregelaar of omvormer te vervangen. Tijdens de mondelinge behandeling is op dit punt van de zijde van [gedaagde] verklaard dat nadat Atlas Copco op 21 augustus 2019 geconstateerd had dat de frequentieregelaar defect was, door de heer [naam] (werkzaam bij [gedaagde] ) uitgezocht is wat een frequentieregelaar kost en dat dit aan HSC is medegedeeld. Hierbij is door [gedaagde] medegedeeld dat zij de kosten van de frequentieregelaar niet zou vergoeden omdat dit voor rekening van HSC kwam. Gelet hierop geldt als vaststaand dat HSC [gedaagde] in de gelegenheid heeft gesteld om de schade te herstellen. Nu [gedaagde] hiervan geen gebruik heeft gemaakt geldt dat zij in verzuim is komen te verkeren.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat HSC ontvankelijk is in haar vorderingen.
Toerekenbare tekortkoming?
4.8.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar (zorg) verplichtingen jegens HSC. HSC, die stelt dat [gedaagde] jegens haar tekortgeschoten is, draagt volgens de (hier toepasselijke) hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waarop zij haar stelling dat [gedaagde] tekort is geschoten heeft gebaseerd.
4.9.
HSC verwijt [gedaagde] onder meer dat door haar handelen of gedraging in de elektrakast een IGBT stekker los is komen te liggen. Dit heeft volgens HSC de kortsluiting en aldus het defect van de frequentieschakelaar veroorzaakt. Partijen hebben op dit punt uitvoerig gedebatteerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter in het midden blijven of de IGBT-stekker los is komen te liggen door een handeling of gedraging van de monteur van [gedaagde] . Immers, uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat niet exact vastgesteld kan worden wat met de IGBT-stekker in de elektrakast is gebeurd en/of de monteur van [gedaagde] hier iets mee van doen heeft gehad. Daar komt bij dat de monteur de schroefcompressor na voltooiing van de aan hem opgedragen onderhoudswerkzaam-heden heeft op kunnen starten waarna de stoppen zijn doorgeslagen. Dit had niet kunnen gebeuren indien de monteur van [gedaagde] de IGBT-stekker tijdens het uitvoeren van de opgedragen werkzaamheden verkeerd zou hebben teruggeplaatst. De opmerking van HSC inhoudende dat niet vaststaat dat de compressor na het opstarten in werking is geweest acht de rechtbank, gezien het vorenstaande, niet relevant.
4.10.
Op grond van de navolgende feiten en/of omstandigheden - in onderling samenhang en verband bezien - is de rechtbank van oordeel dat geconcludeerd kan worden dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die zij als een behoorlijk handelend monteur en opdrachtnemer jegens HSC behoorde te betrachten. Vast staat dat de monteur van [gedaagde] de schroefcompressor ná het beëindigen van de opgedragen onderhoudswerkzaamheden heeft opgestart en vervolgens koffie in de kantine van HSC is gaan drinken. Kort hierna heeft een medewerker van HSC opgemerkt dat hij bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden geen perslucht kreeg waarna hij bij de bewuste compressor is gaan kijken. De medewerker van HSC merkte toen op dat er olie uit de compressor lekte. Vast is komen te staan dat de monteur van [gedaagde] tijdens het uitvoeren van de opgedragen onderhoudswerkzaamheden vergeten was een olieretourslang van de compressor terug te plaatsen dan wel vast te schroeven, waardoor er olie uit de compressor is gaan lekken. Uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat door het weglekken van de olie de temperatuur in de compressor is gaan oplopen, waardoor een beveiligingsmechanisme in werking is getreden alsmede dat hierdoor de stoppen van de compressor zijn doorgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank behelst de zorgplicht van [gedaagde] als goed opdrachtnemer dat haar monteur bij de uitvoering van zijn werkzaamheden ervoor diende te zorgen dat alle onderdelen van de compressor waaraan onderhoud was gepleegd weer deugdelijk aangesloten dan wel teruggeplaatst werden vóórdat de compressor weer werd opgestart. Dit teneinde te voorkomen dat er oververhitting, kortsluiting dan wel enig defect in de compressor zou kunnen ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feitenconstellatie als vast staand worden aangenomen dat de frequentieschakelaar of omvormer van de compressor op 15 augustus 2019 defect is geraakt als gevolg van voormelde kortsluiting. Een andere verklaring voor het defect is - behoudens het sluimerend gebrek en het loszitten van de IGBT-stekker - gesteld noch gebleken.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank kan tevens als vaststaand worden aangenomen dat de frequentieregelaar door voormeld handelen van de monteur in één keer defect is geraakt in plaats van op de gebruikelijke geleidelijke wijze. Dit klemt te meer nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat de compressor normaliter zichtbaar een waarschuwing afgeeft via een melding of een lampje op de display indien de frequentie-schakelaar aan vervanging toe is en dat deze melding in het onderhavige geval niet zichtbaar was vanwege het abrupt afslaan van de bewust compressor omdat het beveiligings-mechanisme in werking was getreden vanwege de oververhitting van de compressor die veroorzaakt werd door de lekkage van de olie. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het defect van de frequentieregelaar het gevolg is van een sluimerend defect van de IGBT-kabels geldt dat juist door toedoen van de monteur van [gedaagde] de gebruikelijke waarschuwing die aangeeft dat de frequentieschakelaar aan vervanging toe is achterwege is gebleven. Dat maakt dat HSC niet kunnen weten dat de frequentieschakelaar mogelijk aan vervanging toe was. Dit valt [gedaagde] te verwijten.
4.12.
Uit het vorenstaande volgt aldus dat geconcludeerd kan worden dat het niet terugplaatsen van de olieretourslang, het vervolgens lekken van de olie en de hierdoor veroorzaakte oververhitting waardoor het beveiligingsmechanisme van de compressor in werking is getreden, het doorslaan van de stoppen en het in één keer defect raken van de frequentieschakelaar onmiskenbaar het gevolg zijn van het onzorgvuldig handelen van de monteur van [gedaagde] . Daarnaast is het causaal verband tussen het onzorgvuldig handelen van de monteur en het defect raken van de frequentieschakelaar genoegzaam vast komen te staan. De conclusie is dan ook dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW op grond waarvan [gedaagde] aansprakelijk is voor de hieruit voortvloeiende schade van HSC.
Schade
4.13.
HSC heeft haar schade als volgt gespecificeerd:
- Reparatie frequentieregelaar/ GA75VSDFF € 8.329,50
- Rekening elektricien (herstel stoppenkast) € 309,65
- Dieselkosten ten behoeve van de leencompressoren € 1.950,00
- Misgelopen winst vanwege noodgedwongen weigeren opdrachten € 30.530,00
- Misgelopen NOW-subsidie € 3.280,00
- Accountantskosten € 610,00
Totaal € 45.009,15
4.14.
Op basis van de door HSC in het geding gebrachte stukken kan als vast staand worden aangenomen dat de defecte frequentieregelaar door HSC vervangen is door een nieuwe frequentieregelaar. In het licht van de onderbouwde stellingen van HSC heeft [gedaagde] haar verweer met betrekking tot de kosten voor de nieuwe frequentieschakelaar onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Dat betekent dat HSC aanspraak heeft op vergoeding van de hiervoor gemaakte kosten met dien verstande dat naar het oordeel van de rechtbank een aftrek in verband met ‘nieuw voor oud’ in de rede ligt. Uitgaande van de omstandigheid dat de compressor uit 2011 dateert schat de rechtbank het bedrag waarop HSC op dit punt aanspraak kan maken op € 4.000,--.
4.15.
De rekening van de elektricien ad € 309,65 is door [gedaagde] onbetwist zodat dit bedrag volledig als schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4.16.
Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de door HSC gevorderde dieselkosten. In punt 30 van de spreekaantekeningen heeft HSC onvoldoende weersproken toegelicht op welke wijze zij de gevorderde dieselkosten heeft berekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag ad € 1.950,-- eveneens voor vergoeding in aanmerking komt.
4.17.
De gevorderde kosten vanwege het mislopen van omzet door het weigeren van opdrachten dient te worden afgewezen. In het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat HSC onvoldoende de omvang van de gestelde opdrachten en misgelopen omzet heeft onderbouwd. Daar komt bij dat uit de ter zitting gedane verklaringen van HSC volgt dat niet gezocht is naar alternatieven om omzet dan wel winst te genereren. Gelet hierop geldt dat HSC op dit punt niet heeft voldaan aan de op haar rustende schadebeperkingsplicht. Ter zake de gesteld misgelopen NOW subsidies heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken betoogd dat uit niets blijkt dat HSC subsidieaanvragen heeft ingediend, zodat er niet vanuit gegaan kan worden dat HSC hier aanspraak op had kunnen maken. Nu HSC voormelde schadeposten ontoereikend heeft onderbouwd komen deze reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
4.18.
HSC stelt dat zij accountantskosten heeft moeten maken om de omvang van haar schade, in het bijzonder de schade vanwege omzetderving, te laten berekenen. Voor vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW, is vereist dat het redelijke kosten betreft die in redelijkheid zijn gemaakt. De gevorderde kosten voor omzetderving en misgelopen NOW subsidie voldoen niet aan de hiervoor geldende criteria. De rechtbank is van oordeel dat het maken van deze kosten niet noodzakelijk was om een eventuele tekortkoming en schadeplichtigheid van [gedaagde] te doen vaststellen. Te minder niet nu HSC onvoldoende concreet de omvang van de gestelde misgelopen opdrachten heeft onderbouwd én evenmin heeft onderbouwd dát zij aanvragen voor NOW subsidies heeft ingediend. Eerst indien hiervan sprake was had HSC op basis hiervan door een accountant berekeningen kunnen laten uitvoeren. Uit het vorenstaande volgt derhalve dat de kosten van de accountant niet als schade van HSC voor vergoeding in aanmerking komen.
4.19.
Op grond van het vorenstaande geldt dat HSC recht heeft op vergoeding van een schadebedrag van € 6.259,65 (€ 4.000,-- + € 1.950,-- + € 309,65). De gevorderde wettelijke rente over voormeld bedrag is toewijsbaar met ingang van 22 augustus 2019. Gelijk hiervoor is overwogen heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat zij omstreeks 21 augustus 2019 HSC te kennen heeft gegeven dat zij de kosten van de frequentieregelaar niet zou vergoeden, terwijl vast staat dat HSC [gedaagde] bij brief van 24 oktober 2019 aansprakelijk heeft gesteld voor haar schade. Vast is komen te staan dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door HSC geleden schade. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] met betaling van de toegewezen schadeposten met ingang van 22 augustus 2019 in verzuim is geraakt.
4.20.
HSC vordert tevens betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.225,09.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten
(hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim van [gedaagde] na 1 juli 2012 is
ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] voormelde vordering niet heeft
weersproken alsmede dat HSC voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buiten-
gerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan
buitengerechtelijke incassokosten is conform het in het Besluit bepaalde tarief, zodat deze toewijsbaar is.
4.21.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van HSC op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 103,38
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
€ 1.195,00(2,5 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 3.374,38
De onweersproken gevorderde nakosten én de uitvoerbaarheid bij voorraad van de proces-en nakosten worden toegewezen als hierna vermeld in het dictum.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan HSC van € 6.259,65 (zegge: zesduizendtweehonderdnegenenvijftig euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 22 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan HSC te betalen een bedrag van € 1.225,09 aan
buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van HSC tot op heden begroot op € 3.374,38;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. [voorletters] Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.