Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 januari 2022 met de daarin vermelde stukken,
- de bij brief van 17 juni 2022 van de zijde van HSC in het geding gebrachte producties
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 28 juni 2022 en de hieraan gehechte spreekaantekeningen,
- de bij brieven van 22 juli en 25 2022 van de zijde van HSC gegeven reactie op de inhoud van het proces-verbaal,
- de bij brief van 25 juli 2022 van de zijde van [gedaagde] gegeven reactie op de inhoud van het proces-verbaal.
2.De feiten
8 januari 2020 wijst [gedaagde] de aansprakelijkheid af. Bij brief van 11 februari 2020 handhaaft HSC het standpunt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de compressor. Bij brief van 14 april 2020 wijst [gedaagde] aansprakelijkheid opnieuw af.
3.Het geschil
4.De beoordeling
6:82 lid 1 BW de gelegenheid tot herstel heeft gegeven. Wanneer evenwel de schuldenaar die ondeugdelijk heeft gepresteerd, nog de gelegenheid heeft alsnog deugdelijk na te komen, bestaat de mogelijkheid dat de schuldeiser ten gevolge van het gebrek in de aanvankelijk geleverde prestatie (i.c. de onderhoudswerkzaamheden) schade heeft geleden die hij niet zou hebben geleden indien aanstonds deugdelijk was gepresteerd, en die niet door de vervangende prestatie wordt weggenomen. In zoverre is die tekortkoming dan niet voor herstel vatbaar en is de nakoming blijvend onmogelijk in de zin van art. 6:74 en art. 6:81 (vgl. HR 04-02-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA4732 (Kinheim/Pelders). Gelet op het vorenstaande geldt dat voor aansprakelijkheid voor de schade aan de bewuste compressor een ingebrekestelling van HSC niet vereist is.
€ 1.195,00(2,5 punten × tarief € 478,00)