ECLI:NL:RBZWB:2022:6025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
BRE 20/9559
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen belastingaanslagen en niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding

Op 18 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 20/9559, 20/9560 en 20/9561, waarbij belanghebbende in beroep ging tegen de beslissingen van de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 5 oktober 2020, die de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013, 2015 en 2016 ongegrond respectievelijk niet-ontvankelijk verklaarde. Belanghebbende had verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen voor de jaren 2013 en 2015, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur deze verzoeken terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stellingen en heeft niet aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld.

Daarnaast heeft de rechtbank het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die een verschoonbare termijnoverschrijding rechtvaardigen. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de uitnodiging van de rechtbank om zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat belanghebbende geen belasting terugkrijgt en ook geen griffierecht of proceskosten vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/9559, 20/9560 en 20/9561
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 5 oktober 2020 op de bezwaren van belanghebbende tegen:
  • de beslissing van de inspecteur om de aan belanghebbende over het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de bij gelijktijdige beschikking berekende belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.36.01) niet ambtshalve te verminderen (zaaknummer BRE 20/9559);
  • de beslissing van de inspecteur om de aan belanghebbende over het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV en de bij gelijktijdige beschikking berekende belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.56.01) niet ambtshalve te verminderen (zaaknummer BRE 20/5960);
  • de aanslag IB/PVV 2016 en de bij gelijktijdige beschikking berekende belastingrente (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01) (zaaknummer BRE 20/5961).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de beslissingen om geen ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2015 te verlenen, ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Met dagtekening 14 juli 2022 heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn ter zake van de aanslag IB/PVV 2016. De rechtbank heeft daarop van belanghebbende geen reactie ontvangen.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.
1.6.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 14 juli 2022 aan het door hem opgegeven adres, onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Omdat de genoemde brieven niet ter griffie zijn terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brieven op 15 juli 2022 aan hem zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.921. Dit inkomen is als volgt gespecificeerd:
2013
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 4.372
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 52.765
Netto resultaat uit overige werkzaamheden
€ 1.061
Aandeel inkomsten uit eigen woning
€ 0
-/- Specifieke zorgkosten
- € 3.507
-/-Aftrekbare giften
- € 370
-/-Restant persoonsgebonden aftrek
- € 52.400
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 1.921
2.2.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.832. Dit inkomen is als volgt gespecificeerd:
2015
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 44.107
-/- Aandeel inkomsten uit eigen woning
- € 3.610
-/- Specifieke zorgkosten
- € 3.400
-/-Aftrekbare giften
- € 265
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 36.832
2.3.
Met dagtekening 1 juli 2015 (2013) respectievelijk 21 september 2018 (2015) heeft de inspecteur de definitieve aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 vastgesteld. De inspecteur is daarbij afgeweken van de ingediende aangiften en heeft het belastbaar inkomen over deze jaren als volgt vastgesteld:
2013
2015
Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking
€ 7.235
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking
€ 52.765
€ 53.266
-/- Aandeel inkomsten uit eigen woning
- € 4.522
- € 3.610
-/-Aftrekbare giften
- € 265
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 55.478
€ 49.391

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur belanghebbendes verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 terecht heeft afgewezen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2013 en 2015
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De inspecteur dient ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld, te verminderen zodra hem dat is gebleken. Gelet hierop is het aan belanghebbende om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende heeft in beroep enkel aangevoerd dat hij blijft bij de door hem ingediende aangiften IB/PVV 2013 en 2015. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat alle door de inspecteur gemaakte correcties in geschil zijn. Nu belanghebbende ten aanzien van deze posten in beroep geen enkele onderbouwing heeft gegeven en evenmin heeft aangegeven waarom de uitspraken op bezwaar volgens hem onjuist zijn, heeft hij niet aan deze op hem rustende stelplicht en bewijslast voldaan. De rechtbank laat daarom de door de inspecteur gemaakte correcties in stand.
3.4.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2013 en 2015 terecht afgewezen.
2016
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.6.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. [1] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen. [2] De aanslag IB/PVV 2016 is gedagtekend 21 februari 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslag pas na die datum is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen deze aanslag is daarom geëindigd op vrijdag 3 april 2020. Het bezwaarschrift is op 13 mei 2020 bij de inspecteur ingekomen en dus na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn ingediend. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend. De bezwaartermijn volgt rechtstreeks uit de wet. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding – zoals in dit geval – een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen.
3.7.
Niet-ontvankelijkverklaring blijft alleen achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is. [3] Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend geworden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Bij brief met dagtekening 14 juli 2022 heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (zie 1.4). Belanghebbende heeft daar niet op gereageerd.
3.8.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat in deze procedure niet aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslag IB/PVV 2016 wordt toegekomen.

4.Conclusie en gevolgen

Gelet op het overwogene in 3.4 en 3.8 zijn de beroepen ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen belasting terugkrijgt. Belanghebbende krijgt daarom ook het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn eventuele proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 6:9 van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.