ECLI:NL:RBZWB:2022:6073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending inlichtingenplicht en vervangingsvermoeden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen om de uitkering op grond van de Participatiewet in te trekken over de maanden oktober 2019 en maart 2020. Het college heeft de intrekking gehandhaafd op basis van de schending van de inlichtingenplicht door eiser, die geen melding heeft gemaakt van de aan- en verkoop van auto’s in de betreffende maanden. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser had melding moeten maken van de lening van zijn zoon voor de aankoop van de Suzuki Swift en de gift van zijn zoon voor de Volkswagen Golf. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser en zijn zoon tegenstrijdig zijn en dat de verstrekte informatie niet voldoende is om het recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij recht op bijstand zou hebben gehad als hij de inlichtingenplicht niet had geschonden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft het besluit van het college om de bijstandsuitkering in te trekken. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1302 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om de uitkering die eiser ontving op grond van de Participatiewet, in te trekken over de maand oktober 2019 en over de maand maart 2020.
Met het bestreden besluit van 9 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de intrekking gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en als gemachtigde van het college drs. C.B.M Peters.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het college in het bestreden besluit terecht de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser over de maand oktober 2019 en de maand maart 2020 heeft gehandhaafd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Op 28 juli 2020 heeft het college een melding ontvangen dat eiser op 31 maart 2020 een Volkswagen Golf (kenteken [kentekennummer 1] ) op zijn naam heeft gekregen. Het college heeft toen aan eiser verzocht om een aankoopbewijs van de Volkswagen Golf, om een verklaring met bewijs over hoe eiser deze auto heeft kunnen betalen en een verklaring met de reden waarom eiser geen melding heeft gedaan van de aanschaf van deze auto.
Op 19 augustus 2020 heeft het college een e-mail ontvangen van de zoon van eiser, waarin hij schrijft dat hij zijn Volkswagen Golf aan zijn vader heeft verkocht. Eiser heeft zijn vorige auto doorverkocht. Eiser heeft dit niet gemeld omdat hij niet wist dat dit moest.
Op 19 augustus 2020 heeft het college ook een e-mail van eiser ontvangen waarin staat dat hij de Volkswagen Golf van zijn zoon cadeau heeft gekregen. Omdat de dagwaarde van de auto maar € 1.750,- is en het een cadeau betrof ging eiser ervan uit dat hij hiervan geen mededeling hoefde te doen.
Op 20 augustus 2020 heeft het college de zoon per e-mail gevraagd wanneer eiser zijn vorige auto heeft verkocht, welke auto dit was, welk bedrag eiser hiervoor heeft ontvangen en of deze cash of via de bank is betaald.
Op 26 augustus 2020 heeft de zoon van eiser per e-mail gereageerd dat de vorige auto (Suzuki Swift, kenteken [kentekennummer 2] ) van zijn vader in maart verkocht is voor € 3.000,-, hetzelfde bedrag als waarvoor hij deze auto gekocht had. De zoon heeft eiser destijds geld geleend om deze auto te kunnen bekostigen. De Volkswagen Golf heeft eiser € 1.700,- gekost. Eiser heeft zijn zoon deels betaald met wat hij gekregen had. Het resterende deel betaalt hij af wanneer dat kan. Er is cash betaald.
Op 31 augustus 2020 heeft het college de zoon verzocht om een leenovereenkomst. Hierop heeft eiser verzocht om een gesprek om de situatie nader toe te lichten.
Op 7 september 2020 heeft dat gesprek plaatsgevonden. Eiser is verzocht om bewijsstukken mee te nemen van de leenovereenkomst met zijn zoon van € 3.000,-, terugbetalingen die eiser aan zoon heeft gedaan, de besteding van € 1.700,- aan de Volkswagen Golf, en een verklaring met bewijs waaruit blijkt waar eiser het overige bedrag van € 1.300,- aan heeft besteed. Eiser heeft de gevraagde stukken niet meegebracht naar het gesprek omdat deze er niet zijn. In het gesprek heeft eiser verklaard dat hij een Mercedes Benz (kenteken [kentekennummer 3] ) had die hij verkocht heeft. Hij heeft toen de Suzuki Swift gekocht. Eiser heeft daarvoor € 2.000,- van zijn zoon geleend. De Suzuki Swift heeft eiser verkocht voor € 3.000,- en daarvan heeft hij de Volkswagen Golf gekocht.
Op 10 september 2020 heeft het college opnieuw bewijsstukken opgevraagd bij eiser: een verkoopbewijs van de Mercedes Benz, een bewijs waaruit blijkt welk bedrag eiser daadwerkelijk van zijn zoon heeft ontvangen, het aan- en verkoopbewijs van de Suzuki Swift, het aankoopbewijs van de Volkswagen Golf, een verklaring waaruit blijkt hoe eiser de waarde van de Volkswagen Golf heeft bepaald, betalingsbewijzen van bedragen die eiser al aan zijn zoon heeft terugbetaald, beschikkingen van de Belastingdienst over de motorrijtuigenbelasting van de drie auto’s, betaalbewijzen van de motorrijtuigenbelasting, en verzekeringsbewijzen voor de drie auto’s.
Op 29 september 2020 heeft eiser schriftelijk op het verzoek van het college gereageerd dat er geen verkoop- en betaalbewijzen zijn omdat alles contant is afgehandeld. Er is een miscommunicatie ontstaan over de Suzuki Swift en de Volkswagen Golf. De zoon van eiser heeft de Suzuki Swift particulier verkocht voor € 3.000,- en de Volkswagen Golf heeft hij aan eiser verkocht voor een bedrag € 1.000,- omdat eiser zonder auto zat. De marktwaarde van de Volkswagen Golf heeft eiser op marktplaats bekeken. Er is geen leenovereenkomst opgemaakt tussen eiser en zijn zoon. Eiser heeft bankafschriften van de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringen overgelegd.
1.2.
Met het besluit van 25 november 2020 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de maand oktober 2019 en over de maand maart 2020. Volgens het college is het recht op bijstand voor de maand oktober 2019 niet vast te stellen omdat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd van het lenen van € 2.000,- van zijn zoon voor de aankoop van de Suzuki Swift. Het recht op bijstand over de maand maart 2020 is niet vast te stellen omdat diverse tegenstrijdige en niet-onderbouwde verklaringen zijn afgelegd over het bekostigen van de Volkswagen Golf.
1.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De verklaringen van eiser en zijn zoon zijn niet opzettelijk tegenstrijdig geweest. Zij erkennen onzorgvuldig te zijn geweest in het beantwoorden van de vragen van het college, waardoor miscommunicatie is ontstaan. Volgens eiser is het vervangingsvermoeden aan de orde, heeft hij een afdoende verklaring gegeven voor de aanschaf van de auto’s en is het recht op bijstand over de maanden oktober 2019 en maart 2020 wel degelijk vast te stellen.
1.4.
Op 4 februari 2021 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Op de hoorzitting is afgesproken dat uiterlijk op 12 februari 2021 een identiteitsbewijs van [naam betrokkenen 1] , een kentekenbewijs van [naam betrokkenen 1] voor de Mercedes Benz en een overschrijving of ander betaalbewijs van [naam betrokkenen 2] zouden worden overgelegd. Dit is niet gebeurd.
Standpunt college
2. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de aan- en verkoop van auto’s in de maanden oktober 2019 en maart 2020. Nu uit onderzoek niet duidelijk is geworden uit welke middelen eiser de auto’s heeft aangeschaft, is het recht op bijstand over die maanden niet vast te stellen en de uitkering terecht ingetrokken. Het college heeft op de zitting toegelicht dat in verband met twijfel over de vraag of sprake was van het vervangingsvermoeden, nader onderzoek is gedaan. Eiser had het college moeten inlichten over de lening van zijn zoon voor de aankoop van de Suzuki Swift en de gift van zijn zoon voor de aankoop van de Volkswagen Golf. Door dat niet te doen heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. De alsnog nader verstrekte inlichtingen over de aanschaf en bekostiging van de auto’s zijn deels onvolledig, deels tegenstrijdig en ook niet controleerbaar of objectiveerbaar, als gevolg waarvan over de bewuste maanden het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Standpunt eiser
3. Eiser betoogt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Vanwege het vervangingsvermoeden hoefde hij de aan- en verkoop van de auto’s niet te melden. Op basis van de verklaringen die hij desgevraagd aan het college heeft verstrekt, kon alsnog worden vastgesteld dat hij recht heeft op bijstand. Eiser heeft alles wat in zijn macht lag gedaan om de informatie te verstrekken waar het college om heeft gevraagd.
Heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden?
4. Volgens de wet moet eiser aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand. [1] Bij schending van deze inlichtingenplicht, moet het college de bijstandsuitkering van eiser intrekken als het gevolg hiervan is dat het recht op bijstand niet vast te stellen is. [2]
5. Omdat het hier auto’s betreft die ouder zijn dan negen jaar, worden zij op grond van gemeentelijk beleid vrijgelaten uit het vermogen indien er sprake is van het vervangingsvermoeden. [3] Daarvan is sprake indien een algemeen gebruikelijk gebruiksgoed, na verkoop ervan, wordt vervangen door eenzelfde gebruiksgoed. Vanwege het vervangingsvermoeden hoefde eiser de ver- en aankoop van deze auto’s daarom in beginsel niet uit eigen beweging te melden. Het college heeft wegens twijfel omtrent het vervangingsvermoeden en de vraag uit welke middelen eiser de aankoop van de auto’s heeft kunnen bekostigen een nader onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek was eiser verplicht om gevraagde inlichtingen te verschaffen. [4]
5.1.
Eiser heeft verklaard dat hij de Suzuki Swift voor € 3000,- heeft gekocht en dat hij daarvoor € 2000,- van zijn zoon heeft geleend. Van deze lening had eiser melding moeten maken bij het college. Over de Volkswagen Golf heeft eiser verklaard dat hij deze voor een deel cadeau heeft gekregen van zijn zoon. Ook hier had hij melding van moeten maken bij het college. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of desondanks het recht op bijstand over de bewuste maanden kan worden vastgesteld.
Heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij recht op bijstand zou hebben als hij de inlichtingenplicht niet geschonden had?
6. Eiser heeft ondanks de schending van de inlichtingenplicht wel recht op bijstand als hij aannemelijk maakt dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op bijstand zou hebben gehad. [5]
Over de Mercedes Benz betoogt eiser dat uit het Suwinet peildata-document blijkt dat de Mercedes tot 28 oktober 2019 (de verkoopdatum) op zijn naam stond en dat hij in bezwaar een schriftelijke verklaring van hemzelf en [naam betrokkenen 1] heeft overgelegd waarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de Mercedes op 28 oktober 2019 aan [naam betrokkenen 1] verkocht is. Omdat eiser in bezwaar geen identiteitsbewijs van [naam betrokkenen 1] heeft overgelegd, heeft hij dat in beroep alsnog gedaan. De waarde van de Mercedes Benz is volgens eiser € 1.000,-. De auto is 16 jaar oud en op Marktplaats staan vergelijkbare Mercedes voor hetzelfde bedrag.
Over de Suzuki Swift betoogt eiser dat hij in bezwaar een koopovereenkomst heeft overgelegd waaruit blijkt dat de Suzuki Swift voor € 3.000,- gekocht is en een e-mail waaruit blijkt dat deze auto ook voor € 3.000,- weer verkocht is. Deze e-mail is gericht aan [naam betrokkenen 1] en dat komt omdat eiser hem ingeschakeld heeft omdat hij verstand heeft van de in- en verkoop van auto’s. In beroep heeft eiser hierover een verklaring van [naam betrokkenen 1] en een vrijwaringsbewijs overgelegd. Eiser heeft de Suzuki Swift kunnen kopen met een lening van € 2.000,- van zijn zoon. In beroep heeft eiser een verklaring van zijn zoon overgelegd over de lening.
Over de Volkswagen Golf betoogt eiser dat hij met de opbrengst van de Suzuki Swift van
€ 3.000,- de geleende € 2.000,- aan zijn zoon kon terugbetalen. Daarmee had hij nog
€ 1.000,- over om de Volkswagen Golf van zijn zoon te kopen. Het verschil tussen dit bedrag en de dagwaarde is door de zoon cadeau gedaan. In beroep heeft eiser hierover een verklaring van zijn zoon overgelegd.
7. Door tegen contante betalingen auto’s aan te schaffen heeft eiser een onduidelijkheid over zijn financiële positie geschapen die voor zijn verantwoordelijkheid komt. De achteraf opgestelde en overgelegde verklaringen van zijn zoon en van [naam betrokkenen 1] leveren geen verifieerbare gegevens op en worden niet ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. [6] Ook hebben eiser en zijn zoon (die eiser vertegenwoordigde) tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de aanschaf van de auto’s. Eiser heeft hiermee de onduidelijkheid over zijn financiële positie en de bekostiging van de auto’s niet weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij recht op bijstand zou hebben als hij de inlichtingenplicht niet geschonden had.
8. Nu eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden en onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het recht op bijstand desondanks is vast te stellen, heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de maanden oktober 2019 en maart 2020 niet kan worden vastgesteld en in het bestreden besluit terecht de intrekking over deze maanden gehandhaafd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van een publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
(…)
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)

Voetnoten

1.Art. 17 lid 1 Participatiewet
2.Art. 54 lid 3, eerste volzin, Participatiewet
3.Art. 3:16 lid 2 onder a Verzamelbeleidsregels Participatiewet, IOAW, OIAZ en BBZ 2018
4.CRvB 4 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1942.
5.CRvB 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340.
6.CRvB 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2149, CRvB 21 juni 2016, ECLI:NL:2016:2290