ECLI:NL:RBZWB:2022:6187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1297
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de maand augustus 2018 en de daaruit volgende terugvordering. Het besluit van 20 oktober 2020 heeft Baanbrekers eisers meegedeeld dat het recht op uitkering wordt ingetrokken over de periode van 1 april 2018 tot en met 14 oktober 2018. In een later besluit van 10 december 2020 werd de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. In het bestreden besluit van 4 februari 2021 heeft Baanbrekers het bezwaar van eisers gegrond verklaard, maar de bijstandsuitkering over augustus 2018 ingetrokken en het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 1.049,82. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 2 augustus 2022, waar eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd. De rechtbank oordeelt dat eisers in augustus 2018 een auto hebben aangeschaft, maar niet hebben gemeld bij Baanbrekers. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. De rechtbank stelt vast dat het aan Baanbrekers is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren, maar dat eisers niet met objectieve en verifieerbare gegevens hebben aangetoond hoe zij de aankoop van de auto hebben gefinancierd.

De rechtbank concludeert dat Baanbrekers terecht heeft besloten het recht op bijstandsuitkering over augustus 2018 in te trekken en de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van € 1.049,82 terug te vorderen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, zonder dat er reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 21 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1297 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers

gemachtigde: mr. R. Aboukir,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet over de maand augustus 2018 en de daaruit volgende terugvordering.
In het besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit I) heeft Baanbrekers eisers meegedeeld dat het recht op uitkering op grond van de Participatiewet wordt ingetrokken over de periode van 1 april 2018 tot en met 14 oktober 2018.
In het besluit van 10 december 2020 (primair besluit II) heeft Baanbrekers eisers meegedeeld dat de hierdoor onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering wordt teruggevorderd
In het besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten gegrond verklaard en besloten de bijstandsuitkering over de maand augustus 2018 in te trekken en het terugvorderingsbedrag te verlagen naar
€ 1.049,82.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 augustus 2022.
Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens Baanbrekers was [naam vertegenwoordiger] aanwezig.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eisers ontvingen een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden. Uit onderzoek door Baanbrekers is gebleken dat eisers in augustus 2018 een auto hebben aangeschaft, te weten een Nissan Quasqai met kenteken [kentekennummer] (Nissan). Baanbrekers heeft eisers verzocht aan te geven met welke middelen zij deze auto hebben aangeschaft. Eisers hebben aangegeven dat zij de Nissan van eisers broer hebben gekocht voor € 3.500,- en aan hem een contante aanbetaling van € 2.000,- hebben gedaan in augustus 2018. Afgesproken is de rest van het aankoopbedrag in termijnen te betalen. Omdat het Baanbrekers onduidelijk is gebleven hoe en met welke middelen de betreffende auto is aangeschaft is volgens Baanbrekers het recht op bijstand over augustus 2018 niet vast te stellen.
2.
Het geschil.
In geschil is of Baanbrekers terecht heeft besloten het recht op bijstandsuitkering in te trekken over de maand augustus 2018 omdat het recht over die maand niet is vast te stellen en terecht heeft besloten de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eisers terug te vorderen.
3.
Standpunt van eisers.
Eisers voeren aan dat niet is voorgeschreven dat alle transacties via de bank moeten lopen. Dit geldt ook voor de aanschaf van een auto. Niet is voorgeschreven dat de aanschaf van een auto uit verifieerbare stukken moet blijken. Baanbrekers miskent volgens eisers dat een auto particulier via een lening kan worden gekocht. Eiser stelt dat hij daarvan stukken in het geding heeft gebracht. Volgens eisers is het recht op bijstandsuitkering, anders dan Baanbrekers stelt, wel vast te stellen.
4.
Standpunt van Baanbrekers.
Baanbrekers stelt dat eisers niet met objectieve verifieerbare bewijsstukken hebben kunnen aantonen hoe en met welke middelen zij de Nissan hebben gekocht. Van eisers mag dit gevraagd worden. Het recht op bijstandsuitkering over de maand augustus 2018 kan hierdoor niet kan worden vastgesteld. Daarom is het recht op uitkering terecht ingetrokken en is de onverschuldigd betaalde uitkering terecht van eisers teruggevorderd.
5.
Wettelijk kader.
De toepasselijke wet- en regelgeving is in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
6.
Beoordeling van de rechtbank.
6.1.
Intrekking.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op Baanbrekers rust.
Vaststaat dat eisers in augustus 2018 de Nissan hebben aangeschaft, wat zij niet bij Baanbrekers hebben gemeld. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de aankoop en het op naam zetten van een auto van invloed kan zijn op het recht op bijstand [1] .
Eisers hebben dan ook de inlichtingenplicht geschonden.
Gelet op deze schending van de inlichtingenverplichting en de daarmee samenhangende bewijslastverdeling, ligt het op de weg van eisers om te stellen en aannemelijk te maken dat zij, indien zij de inlichtingenverplichting wel naar behoren zouden zijn nagekomen, over augustus 2018 recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad.
Baanbrekers mag eisers in dat verband dan ook vragen hoe zij de Nissan hebben gefinancierd.
Desgevraagd hebben eisers een schriftelijke verklaring van de verkoper, [naam broer] (eisers broer) ingeleverd. Deze verklaart dat hij zijn Nissan aan eisers heeft verkocht voor een bedrag van € 3.500,- met een aanbetaling van € 2.000,- en de rest (€ 1.500,-) in termijnen.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij thuis nog € 1.800,- contant had liggen van de verkoop van zijn vorige auto, een Peugeot. Dit bedrag heeft hij aangevuld en aan zijn broer betaald.
De rechtbank is van oordeel dat eisers hiermee niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt hoe zij de aankoop van de Nissan hebben gefinancierd. Het contant betaalde bedrag is niet op de bankafschriften terug te vinden. Eisers verklaring hierover ter zitting is verder niet onderbouwd. De herkomst van de contante middelen blijft onduidelijk. Baanbrekers verwijt eisers niet dat zij de auto contant hebben betaald maar stelt dat eisers niet duidelijk hebben gemaakt hoe zij aan de middelen voor de aankoop zijn gekomen. De rechtbank onderschrijft dit standpunt.
De stelling van eiser ter zitting dat de waarde van de auto niet boven de grens van het voor eisers vrij te laten vermogen is gekomen, slaagt evenmin. Indien dit het geval is, doet dit niets af aan de op hen rustende inlichtingenverplichting. Het is immers aan Baanbrekers om vast te stellen wat op dat moment de omvang van het vermogen van eisers was en eisers moeten de daarvoor noodzakelijke inlichtingen verschaffen [2] .
Gelet hierop heeft Baanbrekers zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de maand augustus 2018 niet kan worden vastgesteld. Baanbrekers heeft het recht op bijstand over die maand dan ook terecht ingetrokken.
6.2.
Terugvordering.
Hieruit volgt dat Baanbrekers terecht de over de maand augustus 2018 aan eisers onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van € 1.049,82 van hen heeft teruggevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat eisers met wat zij hebben aangevoerd niet aannemelijk hebben gemaakt dat terugvordering zodanige onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zal hebben voor eisers dat sprake is van dringende redenen en dat (deels) van terugvordering moet worden afgezien. Bij de invordering wordt immers rekening gehouden met de aflossingscapaciteit en de draagkracht.
7.
Conclusie.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 21 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.