ECLI:NL:RBZWB:2022:6188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 21_816
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm en terugvordering van onterecht betaalde bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD). De eiser, die sinds 1 juni 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de ISD waarin zijn bijstandsuitkering werd herzien en een terugvordering van teveel betaalde bijstand werd opgelegd. De ISD had in eerdere besluiten de uitkering van eiser herzien over de periode van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019, omdat de kostendelersnorm van toepassing zou zijn, aangezien eisers zoon, [naam zoon 1], volgens de ISD op het adres van eiser woonde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD voldoende bewijs had verzameld om te concluderen dat [naam zoon 1] zijn hoofdverblijf op het adres van eiser had. Dit werd ondersteund door waarnemingen en een huisbezoek, waaruit bleek dat [naam zoon 1] regelmatig bij eiser verbleef. Eiser voerde aan dat de ISD had nagelaten een buurtonderzoek te doen en dat de waarnemingen niet representatief waren. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zijn zoon bij hem woonde, wat leidde tot de herziening van de uitkering en de terugvordering van onterecht betaalde bijstand.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door uitkeringsgerechtigden en de bevoegdheid van de ISD om onderzoek te doen naar de juistheid van verstrekte gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/816 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal: ISD),verweerder.

Inleiding

In het besluit van 5 maart 2020 (primair besluit I) heeft de ISD eisers uitkering op grond van de Participatiewet herzien over de periode van 14 juni 2019 tot en met 30 november 2019 en ingetrokken over de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020.
In het besluit van 17 maart 2020 (primair besluit II) heeft de ISD de hierdoor teveel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd over de periode van 14 juni 2019 tot en met 30 november 2019 tot een bedrag van € 2.456,36 bruto.
In het besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de ISD het bezwaar van eiser tegen het primaire besluiten gegrond verklaard, de bijstandsuitkering herzien over de periode van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019 en ingetrokken over de periode van 18 november 2019 tot en met 21 januari 2020. Tevens heeft de ISD het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 1.286,33 bruto.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De ISD heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 augustus 2022.
Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en mr. M. Niessen namens de ISD.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser ontvangt sinds 1 juni 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 6 juni 2019 is de kostendelersnorm toegepast, omdat eisers zoon [naam zoon 1] (geboren 19 mei 1998) 21 jaar is geworden. Eiser heeft op 19 juni 2019 gemeld dat zijn zoon per 14 juni 2019 is verhuisd, waarna de uitkering per 14 juni 2019 is aangepast naar de norm van een alleenstaande. Omdat bij de ISD het vermoeden bestond dat eisers zoon nog altijd woont op eisers adres, te weten [adres 1] 25 in [plaatsnaam 1] , is de ISD een onderzoek naar de feitelijke woonsituatie gestart. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
[naam zoon 1] staat sinds 14 juni 2019 in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres 2] 82 in [plaatsnaam 2] . Op dit adres staan nog vijf personen ingeschreven, te weten twee volwassenen en drie kinderen. [naam zoon 1] werkt via Randstad uitzendbureau bij [naam bedrijf] in [plaatsnaam 1] in een 4-ploegendienst.
De ISD heeft bij de werkgever van [naam zoon 1] gegevens over zijn werkrooster en werkuren opgevraagd.
Vervolgens zijn er waarnemingen verricht bij eisers woonadres op 2 september 2019 22.31 uur, op 3 september 22.31 uur, op 9 september 14.40 uur, op 10 september 22.31 uur (vertrek met de fiets) en op 12 september 2019 om 7.10 uur (aankomst met de fiets). Op die tijdstippen is een jongeman gesignaleerd bij eisers woning. Deze tijdstippen sluiten aan op het werkrooster van [naam zoon 1] .
Tevens heeft op 13 september 2019 een onaangekondigd huisbezoek op eisers adres plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek heeft de rapporteur gezien dat, voorafgaand aan het binnentreden van de woning, vanuit de brandgang een jongeman over de schutting klimt. Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat niemand zijn woning via de schutting heeft verlaten. Gerapporteerd is dat zich in de woning vier slaapkamers (inclusief de zolder) bevinden. In een van de slaapkamers is administratie op naam van [naam zoon 1] alsmede herenkleding, een wasmand met herenkleding, en verzorgingsproducten aangetroffen. Eiser heeft verklaard dat zijn zoon nog niet al zijn spullen heeft meegenomen. In de badkamer stonden drie tandenborstels. Op de zolderkamer is eveneens herenkleding in een kast en op de grond aangetroffen. Eiser heeft verklaard dat deze kleding van hem is. Eiser heeft de rapporteurs geen toestemming gegeven om foto’s te maken. Eiser heeft op een gegeven moment het huisbezoek afgebroken.
Tijdens een gesprek bij de ISD op 20 september 2019 heeft eiser verklaard dat [naam zoon 1] één keer per 3 tot 4 weken naar hem komt en dan blijft logeren en dat de jongeman die van en naar zijn huis vertrekt de zoon van zijn zus is, [naam zoon 2] .
In een ongedateerde brief heeft eiser gebruik gemaakt van de uitnodiging van de ISD om op de bevindingen van het onderzoek te reageren. Eiser heeft in zijn brief verklaard dat de betreffende jongeman zijn zoon [naam zoon 1] is en niet, zoals eerder verklaard, [naam zoon 2] . Eiser heeft verder verklaard dat hij in de betreffende periode leed aan een chronische depressie en dat zijn verzorger, zijn dochter [naam dochter] , voor haar oma (eisers schoonmoeder) moest zorgen vanwege een ziekenhuisopname. [naam zoon 1] heeft toen [naam dochter] plaats ingenomen. Hij heeft eiser daarom constant bezocht en was ook gedwongen bij hem te blijven slapen.
Van de uitnodiging van de ISD om zijn verklaring toe te lichten heeft eiser geen gebruik gemaakt. Hij heeft de door de ISD geplande afspraken afgezegd wegens ziekte en heeft meegedeeld dat hij inmiddels werk heeft gevonden.
Op zaterdag 23 november 2019 heeft opnieuw een waarneming plaatsgevonden bij eisers adres en is waargenomen dat een jongeman omstreeks 7.20 uur een fiets voor eisers woning stalt en naar binnen gaat. Dit tijdstip sluit aan op het werkrooster van [naam zoon 1] .
Op grond van de resultaten van het onderzoek heeft de ISD geconcludeerd dat [naam zoon 1] op eisers adres woont en dat daarom de kostendelersnorm moet worden toegepast. Vervolgens heeft de ISD de primaire besluiten genomen. In het bestreden besluit heeft de ISD besloten eisers bijstandsuitkering te herzien over de periode van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019 vanwege toepassing van de kostendelersnorm en in te trekken over de periode van 18 november 2019 tot en met 21 januari 2020 vanwege inkomsten uit arbeid hoger dan de bijstandsnorm. Tevens heeft de ISD besloten het terugvorderingsbedrag te verlagen naar € 1.286,33 bruto.
2.
Standpunt van eiser.
Eiser voert in beroep tegen de herziening van zijn uitkering aan dat de ISD heeft nagelaten een buurtonderzoek te doen en de energiegegevens van eisers woning op te vragen. Eiser wijst erop dat de waarnemingen over een zeer korte periode hebben plaatsgevonden, terwijl er geen foto’s van de waarnemingen zijn overgelegd. Eiser stelt dat uit het huisbezoek niet is gebleken dat een derde daar woonachtig is. Eiser heeft medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn schoonmoeder te kampen had met ernstige medische problematiek hetgeen van belang is in het kader van schending van de inlichtingenplicht. Eiser beroept zich op dringende redenen om van terugvordering af te zien. Er is sprake van ernstige persoonlijke problematiek. Eiser heeft daarnaast medische kosten gehad. Terugvordering zou leiden tot een maatschappelijk onaanvaardbare situatie. De ISD heeft daarmee ten onrechte geen rekening gehouden.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
4.
Beoordeling van de rechtbank.
4.1.
Herziening
Uit artikel 19a van de Participatiewet volgt dat voor toepassing van de kostendelersnorm vereist is dat belanghebbende, voor zover van belang, met een persoon ouder dan 21 jaren zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning.
Tussen partijen is alleen in geschil of [naam zoon 1] in de te beoordelen periode, die loopt van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019, zijn hoofdverblijf had in de woning op het uitkeringsadres en of op grond daarvan de kostendelersnorm moet worden toegepast.
Het besluit tot herziening van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit, waarbij het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Op grond van artikel 53a van de Participatiewet is het college bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
De rechtbank stelt vast dat eiser, zowel in zijn ongedateerde brief als tijdens de hoorzitting, heeft erkend dat zijn zoon [naam zoon 1] hem in de te beoordelen periode (vanaf 2 september 2019) bijna iedere dag heeft bezocht en bij hem heeft geslapen. In combinatie met de onderzoeksresultaten is hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gebleken dat [naam zoon 1] zijn hoofdverblijf in eisers woning had.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn eigen zorgbehoefte niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser een medische verklaring van het Bravis Ziekenhuis overgelegd, waaruit blijkt van de ziekenhuisopname van zijn schoonmoeder in de periode van 10 september 2019 tot 25 september 2019, maar daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf zorg nodig had en dat het daarom noodzakelijk was dat [naam zoon 1] bij hem verbleef.
Afgezien daarvan staat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, (zie onder meer de uitspraak van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1002) een zorgbehoefte niet in de weg aan toepassing van de kostendelersnorm.
Nu eiser niet bij de ISD heeft gemeld dat [naam zoon 1] zijn hoofdverblijf in zijn woning had, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Op grond daarvan heeft de ISD terecht de bijstandsuitkering herzien in de periode van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019 wegens toepassing van de kostendelersnorm.
4.2.
Terugvordering.
Nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college verplicht de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake is van een dringende reden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat terugvordering zodanige onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zal hebben voor eiser dat sprake is van dringende redenen en dat (deels) van terugvordering moet worden afgezien.
5.
Conclusie.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 24 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Artikel 19a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens, die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand dient te herzien dan wel in te trekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet.
Het achtste lid bepaalt dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.