Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser
Inleiding
Overwegingen
Feiten.
Standpunt van eiser.
Beoordeling van de rechtbank.
Conclusie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD). De eiser, die sinds 1 juni 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de ISD waarin zijn bijstandsuitkering werd herzien en een terugvordering van teveel betaalde bijstand werd opgelegd. De ISD had in eerdere besluiten de uitkering van eiser herzien over de periode van 2 september 2019 tot en met 17 november 2019, omdat de kostendelersnorm van toepassing zou zijn, aangezien eisers zoon, [naam zoon 1], volgens de ISD op het adres van eiser woonde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ISD voldoende bewijs had verzameld om te concluderen dat [naam zoon 1] zijn hoofdverblijf op het adres van eiser had. Dit werd ondersteund door waarnemingen en een huisbezoek, waaruit bleek dat [naam zoon 1] regelmatig bij eiser verbleef. Eiser voerde aan dat de ISD had nagelaten een buurtonderzoek te doen en dat de waarnemingen niet representatief waren. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zijn zoon bij hem woonde, wat leidde tot de herziening van de uitkering en de terugvordering van onterecht betaalde bijstand.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenplicht door uitkeringsgerechtigden en de bevoegdheid van de ISD om onderzoek te doen naar de juistheid van verstrekte gegevens.