In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 9 juli 2021 was veroordeeld voor diefstal en openlijke geweldpleging, voerde aan dat het DNA-onderzoek in zijn geval niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten. De rechtbank heeft de procedure op 4 februari 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R. El Bellaj, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (WDNA) voorziet in de afname van celmateriaal bij veroordeelden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit niet rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet in aanmerking kwam voor de uitzonderingsgrond, omdat het DNA-onderzoek relevant was voor de gepleegde misdrijven. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de afname van celmateriaal zouden uitsluiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat de positieve ontwikkelingen van de veroordeelde niet voldoende waren om te concluderen dat hij niet zou recidiveren. De beslissing is genomen door mr. A. Hello, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.