Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, geboren in 1943 en vertegenwoordigd door haar raadsman mr. A.M.J. Joris, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van een machete door de politie op 20 oktober 2021. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, stelde dat er zorgen waren over de geestelijke gezondheid van klaagster, wat de reden was om de machete niet terug te geven. Klaagster betwistte echter dat zij zich schuldig had gemaakt aan enig strafbaar feit en hechtte veel waarde aan het in beslag genomen voorwerp vanwege de emotionele waarde.
De rechtbank oordeelde dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag, aangezien niet was aangetoond dat de machete betrokken was bij enig strafbaar feit. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. Gezien het feit dat het Openbaar Ministerie had aangegeven dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzette, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de machete aan klaagster.
De beslissing werd genomen door mr. A. Hello, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.E. de Kroon, en is uitgesproken tijdens de openbare terechtzitting op dezelfde datum. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klaagster, afhankelijk van de betekening van de beslissing.