Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager wiens telefoon en een geldbedrag van € 1.000,00 op 6 september 2021 in beslag waren genomen tijdens zijn aanhouding. De klager was niet verschenen bij de behandeling van het klaagschrift, maar zijn gemachtigd raadsman, mr. R.B.M. Poppelaars, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, stelde dat het belang van strafvordering zich niet langer verzette tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift een summier karakter heeft. De rechter kan niet ten gronde treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank stelde vast dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag en dat er geen andere rechthebbende was dan de klager. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, dient de rechter te beslissen op het klaagschrift wanneer het Openbaar Ministerie aangeeft dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet.
De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van zowel het geldbedrag als de iPhone aan de klager. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. M.A.E. de Kroon, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.