Op 18 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager wiens twee honden op 15 december 2021 in beslag waren genomen. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H.O. de Boer, stelde dat hij niet op de hoogte was van de omstandigheden van de inbeslagname en verzocht om teruggave van de honden. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, voerde aan dat de honden onder erbarmelijke omstandigheden waren aangetroffen en dat er een verdenking bestond van het onthouden van de nodige zorg aan de dieren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de honden sterk vermagerd waren en dat er geen dak op het hondenhok zat. De dierenarts bevestigde dat de honden onvoldoende zorg hadden gekregen.
De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de honden, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van de honden. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de honden gehandhaafd blijft. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de summiere aard van het onderzoek in acht nam. De klager kan binnen veertien dagen in cassatie gaan tegen deze beslissing bij de Hoge Raad der Nederlanden.