ECLI:NL:RBZWB:2022:6254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21-011903 en 21-011904
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikelen 530 en 533 Sv na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die op 21 mei 2021 was vrijgesproken. Het verzoekschrift was ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof een schadevergoeding voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. N. Assouiki, vroeg een schadevergoeding van in totaal € 3.025,00, bestaande uit € 520,00 voor de schade door de inverzekeringstelling, € 2.485,00 voor gederfde inkomsten en € 17,06 voor reiskosten. De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, stelde dat de vergoeding voor de onterecht ondergane voorlopige hechtenis tot € 390,00 kon worden toegewezen, en dat de reiskosten tot € 0,78 konden worden vergoed. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 390,00 voor de inverzekeringstelling en € 820,78 voor de overige kosten, waaronder reiskosten en kosten voor inkomstenderving. De rechtbank wees de overige verzoeken af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren of buiten de reikwijdte van de wet vielen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.210,78, te betalen aan de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Assouiki. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/111678-19
rk-nummers: 21-011903 en 21-011904
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 9 augustus 2021, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N. Assouiki, Zwijsenstraat 25, 3038 VA Tilburg.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 520,00, € 520,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 17,96, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 2.485,00, voor vergoeding van inkomstenderving.
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter van 21 mei 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 8 mei 2019 in verzekering is gesteld en op 10 mei 2019 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 4 februari 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, verzoeker en mr. N. Assouiki, als advocaat van verzoeker gehoord.
Op 21 mei 2021 is verzoeker vrijgesproken. Om die reden heeft hij verzocht om een vergoeding wegens het onterecht ondergane voorarrest ter hoogte van € 520,00. Voorts vraagt verzoeker een vergoeding voor de gederfde inkomsten van € 2.485,00 en reiskosten van € 17,06. Daarnaast vraagt verzoeker de vergoeding van de forfaitaire kosten voor het opstellen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding in het kader van de onterecht ondergane voorlopige hechtenis toegewezen kan worden tot een bedrag van € 390,00, nu verzoeker 3 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het overige moet worden afgewezen. De vergoeding voor de reiskosten kan worden toegewezen tot een bedrag van € 0,78. De overige reiskosten vallen buiten de reikwijdte van artikel 530 Sv en zijn niet voor toewijzing vatbaar.
De verzochte vergoeding aangaande de gederfde inkomsten zijn onvoldoende onderbouwd en moet worden afgewezen.

2. De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker heeft
3 dagen in verzekeringdoorgebracht op het politiebureau. De LOVS uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker is op 7 mei 2019 aangehouden op 8 mei 2019 in verzekering gesteld. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettelijke basis is om op grond van artikel 533 Sv een vergoeding toe te kennen voor de dag dat verzoeker is aangehouden en op het politiebureau heeft doorgebracht. De rechtbank zal conform de LOVS-uitgangspunten naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 390,00.
Verzoeker heeft een bedrag ter hoogte van
€ 17,96verzocht voor reiskosten. De reiskosten van
€ 17,18die veroordeelde heeft gemaakt ten behoeve van bezoeken aan het kantoor van zijn raadsvrouw zal de rechtbank afwijzen. Deze kosten vallen buiten de reikwijdte van artikel 530 Sv. Gelet op de aanwezigheid van verzoeker bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak zal de rechtbank een bedrag voor reiskosten toekennen van
€ 0,78.
Daarnaast heeft verzoeker een bedrag ter hoogte van
€ 2.485,00verzocht voor inkomstenderving. Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met de gederfde inkomsten vanwege de overlegmomenten met zijn advocaat en de afspraken met de reclassering overweegt de rechtbank dat deze kosten buiten de reikwijdte vallen van artikel 530 Sv. Verzoeker heeft 4 uur vrij moeten nemen vanwege de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en de rechtbank zal een bedrag van
€ 140,00toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 390,00, bestaande uit vergoeding van de schade wegens de ondergane inverzekeringstelling;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 820,78, bestaande uit:
- € 0,78 aan reiskosten;
- € 140,00 aan kosten in verband met inkomstenderving; en
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 1210,78zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor Assouiki, onder vermelding van “ [betalingskenmerk] ”
Deze beslissing is op 18 februari 2022 gegeven door mr. A. Hello, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).