Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. De eiser had op 2 juli 2020 een verzoek ingediend om verwijdering van zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het college heeft dit verzoek niet in behandeling genomen, omdat de eiser zich niet had geïdentificeerd volgens de door het college voorgestelde methoden. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen deze beslissing ongegrond in een besluit van 17 december 2020.
Tijdens de zitting op 3 februari 2022 werd het beroep van de eiser besproken. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om het verzoek van de eiser niet in behandeling te nemen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij zich niet op een van de aangeboden manieren kon identificeren. De rechtbank merkte op dat de eiser geen bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het voor hem financieel of praktisch onmogelijk was om zich te identificeren.
Echter, de rechtbank oordeelde ook dat het college ten onrechte had gesteld dat het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond was, wat leidde tot de weigering om een dwangsom toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de weigering van de dwangsom betrof, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat het college een dwangsom van € 115,00 aan de eiser moest betalen. Tevens werd het college opgedragen het betaalde griffierecht van € 181,00 aan de eiser te vergoeden.