In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 juni 2021, waarin haar een WIA-uitkering werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,79% per 24 april 2021. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond met een besluit op 28 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak op 14 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV, mr. J.F.C.A.M. Weterings.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 43,79%. Eiseres had aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt was vanwege psychische klachten, cardioklachten en hoge bloeddruk. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de door hen opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 mei 2021 een juist beeld geeft van de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank wijst erop dat de subjectieve beleving van eiseres niet doorslaggevend is voor de beoordeling van de objectieve beperkingen.
De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies beoordeeld en concludeert dat deze functies medisch passend zijn. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.