In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een crèche/peuterspeelzaal, vastgesteld op € 177.000,00 per 1 januari 2018. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 121.000,00. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen, waaronder de methoden van waardebepaling en de toepassing van de Taxatiewijzer. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld en verwerpt de stellingen van belanghebbende over de restwaarden en de oppervlakte van het object. Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 19 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 2.000,00 toe, waarvan € 210,00 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 1.790,00 voor rekening van de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.