In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het UWV, waarbij zijn uitkering niet werd gewijzigd. Het UWV had op 21 juni 2021 vastgesteld dat eiser niet meer arbeidsongeschikt was dan voorheen, maar na een nieuw onderzoek op 12 oktober 2022 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,11%. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en vertegenwoordigd door een advocaat van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 64,11% en dat eiser recht heeft op een vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusies van het UWV zouden kunnen weerleggen.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling daarvan, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2022.