ECLI:NL:RBZWB:2022:6401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2601
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet WIA na bezwaar tegen UWV-besluiten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het UWV op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het UWV, waarbij zijn uitkering niet werd gewijzigd. Het UWV had op 21 juni 2021 vastgesteld dat eiser niet meer arbeidsongeschikt was dan voorheen, maar na een nieuw onderzoek op 12 oktober 2022 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,11%. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en vertegenwoordigd door een advocaat van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 64,11% en dat eiser recht heeft op een vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de vastgestelde beperkingen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusies van het UWV zouden kunnen weerleggen.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling daarvan, en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2601 WIA

uitspraak van 1 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 21 juni 2021 (primair besluit) aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering niet wijzigt.
Met het besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Met het besluit van 12 oktober 2022 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en is zijn uitkering vastgesteld op de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser ook betrekking op dit besluit.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het UWV mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser nog een belang bij bestreden besluit 1?
2. Het UWV heeft bestreden besluit 1 gewijzigd en vervangen door bestreden besluit 2. Nu niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit 1, dient het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling bestreden besluit 2
3. Aan bestreden besluit 2 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser 64,11% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 juni 2021 heeft vastgesteld op 64,11%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
5.2
Eiser is werkzaam geweest als havenmedewerker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege fysieke klachten.
Per 23 november 2016 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,06 %.
Het UWV heeft beoordeeld of de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd. Dit onderzoek heeft bestaan uit een medisch en arbeidskundig onderzoek.
Met het primaire besluit is aan eiser meegedeeld dat hij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat zijn uitkering niet wijzigt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Tijdens de beroepsprocedure heeft er een nieuw arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en zijn een aantal eerder geduide functies komen te vervallen. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 64,11%. Dit betekent dat eisers uitkering wijzigt en hij een vervolguitkering krijgt naar de arbeidsongeschiktheid 55 tot 65%. Hierbij hoort een uitkeringspercentage van 42.
Eiser is het niet eens met de gewijzigde vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
6. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
6.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser in zijn algemeen dagelijkse levensverrichtingen zelfstandig is, huishoudelijke taken verricht en sociale contacten heeft. Ten opzichte van de vorige beoordeling in 2016 zijn er geen aanwijzingen om de belastbaarheid te wijzigen. De verzekeringsarts neemt beperkingen aan in het persoonlijk/sociaal en fysieke functioneren. Daarbij is opgemerkt dat een adequate dagstructuur van belang is. Er bestaat geen reden om een urenbeperking te stellen volgens de verzekeringsarts
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2021.
6.2
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de ervaren klachten en belemmeringen voldoende aan de orde zijn gesteld. De aandoeningen van eiser zijn bekend en er heeft een gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de fysieke beperkingen passend zijn. Eiser is aangewezen op fysiek licht werk. In de FML is rekening gehouden met de evenwichtsproblematiek en de tinitus. Met betrekking tot de fibromyalgie heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat de aandoening weliswaar gepaard gaat met spier- en gewrichtspijnen, maar dat er geen contra-indicatie is voor een normale belasting van het houdings- en bewegingsapparaat. Uit de beschikbare medische gegevens blijkt ook niet dat er bewegingsbeperkingen zijn. Omdat bij fibromyalgie wel pijn wordt ervaren, is er reden om in zekere mate fysieke beperkingen te stellen. Ook voor de rugklachten en de copd zijn er voldoende beperkingen aangenomen volgens de verzekeringsarts b&b. Eiser is verminderd stressbestendig en ook daarmee is rekening gehouden in de FML. Ook met de problemen vanwege de ADHD wordt rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de beperkingen van eiser in de FML van 15 juni 2021 juist zijn weergegeven.
6.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn gezondheid achteruit gaat. De arbodienst heeft geadviseerd dat hij volledig wordt afgekeurd. Hiermee is geen rekening gehouden. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar een rapport van de arbodienst en naar informatie van zijn huisarts van 30 mei 2022.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de aandoeningen van eiser, waaronder de ADHD en fibromyalgie Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de informatie van de huisarts geen ander beeld schetst van de gezondheidssituatie van eiser dan waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan.
Inzake het rapport van de arbodienst waarop eiser zich beroept, merkt de rechtbank op dat dit rapport niet is overgelegd door eiser. Overigens is ter zitting gebleken dat dit rapport 8 jaar geleden is opgesteld, zodat dit rapport niets zegt over de medische situatie van eiser ten tijde in geding. Daarbij komt dat een rapport van een arbodienst is opgesteld in het kader van de re-integratie en dus met een ander doel is opgesteld dan een medische beoordeling in het kader van de WIA. De conclusies uit zo’n rapport zijn dan ook niet zondermeer van toepassing op een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. [1]
Ter zitting heeft eiser nog gewezen op informatie van de fysiotherapeut. Zoals ter zitting is vastgesteld heeft die informatie betrekking op een periode na de datum in geding. Ook deze informatie geeft dus geen inzicht in de medische situatie van eiser en tijde in geding. Deze informatie is daarom uiteindelijk ook niet ingebracht door eiser.
6.5
Niet is gebleken dat in de FML van 15 juni 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
7.1
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: inpakker (Sbc-code 111190), assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (Sbc-code 267071) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180).
7.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de resultaat functiebeoordelingen van 21 juni 2021 en 11 oktober 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 11 oktober 2022 waarin inzichtelijk is gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
8. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,11%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond worden verklaard. Omdat het UWV bestreden besluit 1 heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit 2;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 1 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten