ECLI:NL:RBZWB:2022:6501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
9507648_E08062022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energiekosten en verweer van identiteitsfraude

In deze civiele zaak heeft Intrum Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met betrekking tot onbetaalde energiekosten. De vordering betreft een bedrag van € 2.188,24, inclusief rente en buitengerechtelijke incassokosten, voortvloeiend uit een energieovereenkomst die op naam van de gedaagde is gesloten met Vattenfall Sales Nederland. De overeenkomst is gesloten op 5 september 2019 en de gedaagde betwist de geldigheid van deze overeenkomst, stellende dat zij slachtoffer is van identiteitsfraude. De kantonrechter heeft de procesgang en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord, en de conclusie van repliek.

De feiten tonen aan dat Vattenfall een jaarafrekening heeft gestuurd aan de gedaagde en dat de vordering op haar is gecedeerd aan Intrum Nederland. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat zij nooit een overeenkomst met Vattenfall heeft gesloten en dat haar identiteit is misbruikt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is geleverd dat de gedaagde niet de overeenkomst heeft gesloten, en dat de gedaagde onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van identiteitsfraude. De kantonrechter heeft de vordering van Intrum Nederland voor een deel toegewezen, maar de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.796,31 aan Intrum Nederland, vermeerderd met rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken op 8 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9507648 CV EXPL 21-4255
vonnis d.d. 8 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap
Intrum Nederland B.V.,
statutair gevestigd te Amersfoort en kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso, gevestigd te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna (verkort) aangeduid als “Intrum Nederland” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 20 oktober 2021 met producties;
b. de conclusie van antwoord;
c. de conclusie van repliek;
d. de conclusie van dupliek met 1 productie;
e. de akte uitlating producties zijdens Intrum Nederland van 13 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 5 september 2019 is online op naam van [gedaagde] een overeenkomst met Vattenfall Sales Nederland (verder: Vattenfall) gesloten ter zake de levering van gas en/of elektriciteit ten behoeve van het [adres] . De overeenkomst is gesloten voor de duur van 12,5 maand, ingaande 15 september 2019.
2.2.
Vattenfall heeft energie geleverd op het leveringsadres [adres] .
2.3.
Vattenfall heeft bij factuur van 1 oktober 2020 de jaarafrekening over de periode van 15 september 2019 tot en met 17 september 2020 van € 1.317,10 aan [gedaagde] in rekening gebracht.
2.4.
Vattenfall heeft op 8 december 2020 aan [gedaagde] bericht dat zij over de periode van 18 september 2020 tot en met 25 november 2020 nog een bedrag van
€ 112,79 van Vattenfall tegoed heeft.
2.5.
Vattenfall heeft op 11 februari 2021 haar vordering op [gedaagde] aan Intrum Nederland gecedeerd.

3.Het geschil

3.1.
Intrum Nederland vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.188,24, te vermeerderen met de rente ad 2% per jaar over € 1.796,31 vanaf 18 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede [gedaagde] in de kosten van de procedure te veroordelen.
Intrum Nederland legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen door de aan haar gefactureerde energiekosten onbetaald te laten.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 325,49 worden gevorderd op grond van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek (BW) en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
De wettelijke rente wordt gevorderd op grond van artikel 12.9 van de algemene voorwaarden en het bepaalde in artikel 6:119 BW.
3.2.
[gedaagde] voert in haar verweer -samengevat- aan dat zij nimmer met Vattenfall een overeenkomst heeft gesloten en dat er sprake is van identiteitsfraude.
3.3.
Op de (overige) stellingen en weren wordt, voor zover van belang, hierna nog nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er op naam van [gedaagde] met Vattenfall een overeenkomst is gesloten. [gedaagde] stelt echter dat zij niet zelf de overeenkomst heeft gesloten en dat er sprake is van identiteitsfraude.
4.2.
Intrum Nederland betwist dat er sprake is van identiteitsfraude.
4.3.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat er sprake is van identiteitsfraude bij conclusie van dupliek een mutatierapport van de politie Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2021 overgelegd. In het mutatierapport is de melding van [gedaagde] dat haar identiteit bij drie verschillende bedrijven (Bol.com, Otto en een autoverhuurbedrijf) is gebruikt opgenomen. Tevens is in het mutatierapport de mededeling van de verbalisant dat [gedaagde] geen aangifte hoeft te doen, maar dat de gedupeerde bedrijven dit zelf moeten doen vermeld.
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat zij niet degene is geweest die de betreffende overeenkomst met Vattenfall heeft gesloten. Het door [gedaagde] overgelegde mutatierapport dateert van 1 oktober 2021, terwijl de gestelde overeenkomst met Vattenfall reeds op 5 september 2019 is gesloten. In het betreffende mutatierapport is de overeenkomst met Vattenfall in zoverre ook niet met naam genoemd.
Voorts betwist [gedaagde] niet dat het opgegeven e-mailadres, waar de betreffende overeenkomst naar toe is gezonden, onjuist is, althans dat het opgegeven leveradres niet klopt, omdat zij niet op dat adres woonachtig is (geweest) en zij ook niet op enigerlei wijze met de bewoner(s) van dat adres bekend was.
[gedaagde] stelt ook niet dat door haar nooit voorschotbetalingen met betrekking tot de energielevering op het leveradres zijn gedaan.
4.5.
Nu [gedaagde] de hoogte van de gevorderde hoofdsom van € 1.796,31 niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken acht de kantonrechter dit bedrag in zoverre toewijsbaar.
4.6.
Het gevorderde bedrag aan rente is opvallend hoog in verhouding tot de hoofdsom. De uitgangspunten voor de renteberekening zijn in de dagvaarding niet of slechts gedeeltelijk toegelicht. Omdat aldus onvoldoende is gesteld om de kantonrechter in staat te stellen de in artikel 139 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven controle van de rentevordering op rechtmatigheid en gegrondheid uit te voeren, zal het gevorderde bedrag aan vervallen rente worden afgewezen.
4.7.
Intrum Nederland maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu Intrum Nederland niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW door [gedaagde] is ontvangen, dan wel op welke datum Intrum Nederland deze aanmaning aan [gedaagde] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Ook heeft Intrum Nederland, in tegenstelling tot hetgeen in de dagvaarding is gesteld, de betreffende aanmaning niet als productie overgelegd.
4.8.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Intrum Nederland gevallen. Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 123,60
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde € 374,00 (2 punten x tarief € 187,00)
Totaal € 1.004,60
4.9.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum Nederland te betalen een bedrag van € 1.796,31, te vermeerderen met de rente van 2% per jaar over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding (20 oktober 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Intrum Nederland tot op heden vastgesteld op € 1.004,60;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 93,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en de explootkosten van betekening van dit vonnis als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op
8 juni 2022.