Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, waarin de inspecteur de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) niet had verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitnodiging op de juiste wijze was verzonden en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de iack voldeed. De inspecteur had gemotiveerd betwist dat de belanghebbende een kind had dat op hetzelfde adres was ingeschreven, wat een vereiste is voor de toepassing van de iack. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht had op de iack en dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld. Het beroep is ongegrond verklaard, evenals het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.