ECLI:NL:RBZWB:2022:675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
02/198043-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door achterop aanrijden

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 oktober 2020 te Langeweg, gemeente Moerdijk. De verdachte kon zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen en botste achterop een motorrijder, die hierdoor letsel opliep, waaronder een gebroken pols. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 18 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte verschillende juridische varianten van schuld in het verkeer, met als kern de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat er te weinig onderzoek was gedaan naar de exacte toedracht van het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte het subsidiaire feit, het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen hechtenis, zonder een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de overtreding langer geleden had plaatsgevonden en de verdachte sindsdien geen andere verkeersfouten had begaan.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/198043-21
vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres verdachte]
raadsman mr. A.R. Mes, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam] letsel heeft opgelopen, in verschillende juridische varianten ten laste gelegd

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Verdachte heeft het remlicht van [naam] te laat gezien, waardoor hij te laat heeft geremd en [naam] heeft aangereden. De officier wijt dit aan verdachte en is van mening dat sprake is van aanmerkelijk onoplettend rijgedrag. Er is voldoende schuld om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen. Er is zodanig letsel toegebracht dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen primair aan verdachte ten laste is gelegd en wijst daarbij op het volgende. Er moet sprake zijn van een aanzienlijke mate van onvoorzichtigheid en daarvan is in de onderhavige situatie geen sprake. Er is slechts sprake van een momentane onoplettendheid en dat is onvoldoende. Ook de verwijtbaarheid moet aanmerkelijk zijn en daarvan kan niet worden gesproken, nu op grond van het dossier niet is vast te stellen op welk moment verdachte had moeten reageren en op welk moment hij heeft gereageerd. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden. Ten aanzien van hetgeen subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank heeft onvoldoende duidelijkheid gekregen over de exacte toedracht van het verkeersongeval om te kunnen vaststellen dat er sprake is van schuld in de zin van
artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiernaar is te weinig onderzoek gedaan door de politie. Meer in het bijzonder ontbreekt informatie over het remmen van verdachte en over wat van hem onder de gegeven omstandigheden mocht worden verlangd. Anders dan het feit dat verdachte niet tijdig heeft geremd bevat het summiere dossier geen aanwijzingen dat verdachte meer of andere verwijtbare handelingen heeft uitgevoerd. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde, te weten de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, niet wettig en overtuigend bewezen en zij zal verdachte hiervan vrijspreken.
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank het subsidiaire aan verdachte tenlastegelegde feit, te weten het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, wel wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 oktober 2020 te Langeweg, gemeente Moerdijk als bestuurder
van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg
N285, een voor hem, verdachte, op die Provincialeweg N285 in dezelfde richting rijdende
motorrijder van achteren is genaderd en niet tijdig heeft geremd, waardoor een botsing is ontstaan tussen, verdachtes, motorrijtuig en die motorrijder, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een geldboete van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast verzoekt de officier van justitie een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met het feit dat het al wat langer is geleden dat het feit zich heeft afgespeeld en met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg. De verdachte heeft als bestuurder van een bestelauto een motorrijder van achteren aangereden, waardoor de motorrijder letsel heeft opgelopen, namelijk een gebroken pols. Hij is aan deze pols geopereerd in het ziekenhuis en ondervindt nog altijd lichte klachten. Verdachte heeft daarbij ook hinder voor andere verkeersdeelnemers veroorzaakt. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 8 december 2021. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en zal om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte daarvan rekening gehouden met de straffen zoals die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis passend en geboden.
De rechtbank acht het niet opportuun nu nog een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de overtreding langere tijd geleden heeft plaatsgevonden en verdachte daarna blijkens zijn documentatie geen andere verkeersfouten heeft begaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 500,=;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2022.
Mr. Vliegenberg en de Klerk-Van Rijs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.