Uitspraak
STICHTING OPENBAAR BASISONDERWIJS WEST-BRABANT,
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
3.Het geschil
€ 65.750,00.
4.De beoordeling
1.496,00
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een leerkracht en directeur van een basisschool, en haar werkgever, Stichting Openbaar Basisonderwijs West-Brabant (OBO). De zaak betreft de onterechte schorsing van [eiseres] door OBO, die in strijd was met een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De rechtbank oordeelde dat OBO [eiseres] ten onrechte had geschorst op 14 mei 2021, 11 juni 2021 en 10 september 2021, en dat de schorsingen niet gerechtvaardigd waren op de door OBO aangevoerde gronden. De rechtbank stelde vast dat OBO de verplichting had om [eiseres] toe te laten tot haar werkplek, zoals eerder bevolen in het kort geding vonnis van 10 mei 2021. OBO werd veroordeeld tot betaling van dwangsommen aan [eiseres] voor de periode van 13 mei tot en met 29 oktober 2021, omdat zij niet had voldaan aan de veroordeling om [eiseres] haar werkzaamheden te laten hervatten. De rechtbank oordeelde dat de schorsingen niet alleen onterecht waren, maar ook dat OBO ernstig verwijtbaar had gehandeld door de schorsingen door te voeren zonder overleg met de betrokken partijen. De zaak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om zich aan rechterlijke uitspraken te houden.