ECLI:NL:RBZWB:2022:6784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
9511008_E16112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht schorsen van werknemer door werkgever en verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een leerkracht en directeur van een basisschool, en haar werkgever, Stichting Openbaar Basisonderwijs West-Brabant (OBO). De zaak betreft de onterechte schorsing van [eiseres] door OBO, die in strijd was met een eerder vonnis van de voorzieningenrechter. De rechtbank oordeelde dat OBO [eiseres] ten onrechte had geschorst op 14 mei 2021, 11 juni 2021 en 10 september 2021, en dat de schorsingen niet gerechtvaardigd waren op de door OBO aangevoerde gronden. De rechtbank stelde vast dat OBO de verplichting had om [eiseres] toe te laten tot haar werkplek, zoals eerder bevolen in het kort geding vonnis van 10 mei 2021. OBO werd veroordeeld tot betaling van dwangsommen aan [eiseres] voor de periode van 13 mei tot en met 29 oktober 2021, omdat zij niet had voldaan aan de veroordeling om [eiseres] haar werkzaamheden te laten hervatten. De rechtbank oordeelde dat de schorsingen niet alleen onterecht waren, maar ook dat OBO ernstig verwijtbaar had gehandeld door de schorsingen door te voeren zonder overleg met de betrokken partijen. De zaak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak voor werkgevers om zich aan rechterlijke uitspraken te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 9511008 CV EXPL 21-3476
vonnis d.d. 16 november 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [adres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verder te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. P.A. Kerkhof,
tegen
de stichting
STICHTING OPENBAAR BASISONDERWIJS WEST-BRABANT,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen: OBO,
gemachtigde: mr. W. Lindeboom.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 16 maart 2022 en de daarin vermelde stukken;
b. de conclusie van antwoord in reconventie met producties 62 en 63;
c. de akte wijziging en vermeerdering van eis van [eiseres] met productie 64;
d. de akte in het geding brengen productie van [eiseres] met productie 65;
e. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op 7 september 2022, alsmede de op de mondelinge behandeling door mr. Kerkhof overgelegde en voorgedragen aantekeningen en de door mr. Lindeboom overgelegde en voorgedragen pleitnotities.
1.2
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
OBO is een organisatie waaronder een aantal basisscholen in de regio West-Brabant ressorteren. Eén van die scholen is [basisschool 1] .
2.2
[eiseres] is op 19 augustus 2002 als leerkracht en remedial teacher in dienst getreden bij OBO. Door inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) is per 1 januari 2020 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen OBO en [eiseres] ontstaan. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het primaire onderwijs (hierna: cao) van toepassing. In de cao staat voor zover van belang:
3.10 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, voor de duur van voornoemde maatregel, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
die krachtens een rechterlijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten, voor de duur van de periode tussen de rechterlijke uitspraak en het onherroepelijk worden daarvan;
voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een strafrechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;
in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert.
3.11 (
Voorgenomen) schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
(…)
3.12
Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.10 en 3.11 kan de werknemer worden geschorst:
(…)
voor de duur van de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
voor de duur van ten hoogste drie maanden, wanneer sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 3.10 onder d, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.”
2.3
Per 1 november 2020 is [eiseres] aangesteld in de functie van directeur van [basisschool 1] , tijdelijk voor de duur van één jaar. De aanstelling zou na negen maanden worden geëvalueerd en, indien positief bevonden, worden omgezet in een vaste aanstelling.
2.4
Op 25 februari 2021 hebben [eiseres] en [naam 1] , bestuurder van OBO, een gesprek gehad. [naam 1] heeft in dat gesprek gemeld dat [eiseres] per direct werd ontheven van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] en dat er nader overleg zal zijn over de functie van directeur voor [eiseres] op één van de andere scholen van OBO.
2.5
[naam 1] heeft in een e-mail van 26 februari 2021 aan de medezeggenschapsraad van [basisschool 1] (hierna: de MR) geschreven dat hij door een verschil in visie en aanpak voor [basisschool 1] heeft besloten om de opdracht van [eiseres] op [basisschool 1] per direct te stoppen en dat zij op een andere school haar weg ging vervolgen. [naam 1] en [eiseres] hebben vóórdat de MR werd bericht, gecorrespondeerd over een bericht aan de MR en collega’s. In dat verband heeft [eiseres] in een e-mail van 26 februari 2021 om 7:06 uur aan [naam 1] geschreven:
“Goedemorgen [naam 1] ,
Gisterenavond heb ik helaas geen reactie meer gekregen op jouw aanvullingen op het gespreksverslag. In onderstaande tekst die je me hebt gestuurd kan ik mij helaas niet vinden. Het doet geen recht aan de situatie. Ik heb de volgende opzet in gedachten.
Beste collega’s en MR,
Het bestuur heeft gisteren besloten dat door een verschil van visie en aanpak voor [basisschool 1] op dit moment, de wegen van [eiseres] en [basisschool 1] gaan scheiden. [eiseres] gaat binnen ons bestuur op een andere school haar weg vervolgen.
Wij willen [eiseres] bedanken voor haar enorme inzet en toewijding de afgelopen periode na het plotselinge vertrek van [naam 2] en tijdens deze coronaperiode.
Vanaf maandag 1 maart zal ….. haar taken overnemen.
[naam 1]
Graag hoor ik of je of jij akkoord bent met deze tekst? Als je akkoord bent mail ik deze vandaag naar mijn collega’s. Wil je de collega directeuren nadat ik mijn collega’s heb ingelicht ook inlichten met deze tekst.
Graag ontvang ik het gespreksverslag met jouw aanvullingen nog terug, dan kan ik erop reageren.”
2.6
Bij brief van 5 maart 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] OBO aangeschreven om [eiseres] haar werkzaamheden als directeur op [basisschool 1] te laten hervatten. Partijen hebben via hun gemachtigden daarover gecorrespondeerd, maar zij hebben geen oplossing bereikt.
2.7
Op 14 april 2021 heeft [eiseres] OBO gedagvaard in kort geding. Bij vonnis van 10 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter te Bergen op Zoom OBO veroordeeld om [eiseres] binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot haar werkplek om haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] te kunnen hervatten en alles te doen wat daartoe dienstig is, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag.
2.8
Naar aanleiding van het vonnis heeft de gemachtigde van OBO in zijn brief van 11 mei 2021 aan de gemachtigde van [eiseres] geschreven dat [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld om vanaf 12 mei 2021 haar werkzaamheden als directeur op [basisschool 1] te hervatten. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de toegang voor [eiseres] tot de computer- en communicatiesystemen van [basisschool 1] .
2.9
[eiseres] heeft bij exploot van 12 mei 2021 het vonnis van 10 mei 2021 aan OBO laten betekenen en bevel laten doen om de veroordelingen uit het vonnis na te komen.
2.1
Daarnaast heeft [eiseres] op 12 mei 2021 in een WhatsAppgroepsconversatie met de leden van het managementteam van [basisschool 1] (hierna: het MT) een bericht geplaatst dat zij haar werkzaamheden als directeur zal hervatten. [eiseres] heeft de MT-leden uitgenodigd voor een gesprek op de eerste schooldag na de meivakantie, 17 mei 2021, en hen verzocht om ter voorbereiding op het gesprek informatie aan te leveren over de lopende en afgewerkte zaken. De MT-leden hebben daarop geantwoord dat zij een gesprek wilden met [eiseres] vóór haar start op 17 mei 2021. Zij hebben gemeld dat een gesprek op 17 mei 2021 en het aanleveren van informatie vóór dat gesprek niet mogelijk was voor hen.
2.11
De MT-leden hebben na de WhatsAppconversatie in een gezamenlijke brief van 14 mei 2021 aan [naam 1] geschreven:
“Middels dit schrijven willen wij onze ernstige zorgen met u delen betreffende de recente ontwikkelingen binnen de directie van [basisschool 1] . Vast staat dat er in een korte periode te veel wisselingen binnen de directie hebben plaatsgevonden. Dit heeft tot gevolg gehad dat er een grote zorgen heersten bij zowel het personeel als de ouders. Gelukkig hebben we deze zorgen, voor zover mogelijk, onder leiding van de huidige interim directeur kunnen keren. Als team zijn we de goede weg ingeslagen. Er is een middenkader gevormd, er is sprake van een organisatiestructuur waar rust en orde heerst en er is ruimte ontstaan voor de dialoog over goed onderwijs. Dit heeft ertoe geleid dat er een gedeelde verantwoordelijkheid wordt gevoeld, waarbij eigenaarschap hoog in het vaandel staat. Dit maakt dat wij u te kennen willen geven dat wij ons ernstige zorgen maken over het feit dat de vorige directeur, [eiseres] , met ingang van aanstaande maandag de leiding van de school opeist. Temeer omdat wij hard hebben gewerkt om de rust en orde binnen het team en bij de ouders terug te brengen. Wij kunnen u op voorhand garanderen, dat een dergelijke wijziging binnen de directie op dit moment tot onrust en escalatie zal leiden, wat ten koste zal gaan van de ingezette koers. Daarnaast zijn wij van mening dat er hierdoor een onwerkbare situatie voor ons zou ontstaan, waardoor wij genoodzaakt zullen zijn om onze huidige functie als MT-lid neer te leggen. Concreet betekent dit dat wij op dit moment geen vertrouwen hebben in een wisseling van de directie, gezien het belang van de school en de reeds ingezette koers. Bovendien hebben wij het volste vertrouwen in de door het bestuur reeds ingezette sollicitatieprocedure betreffende een geschikte directeur, die wij begin volgend schooljaar hopen te verwelkomen.
Wij vertrouwen erop dat u als bestuurder het juiste besluit zult nemen, en hopen dat u ons advies op zult volgen. Gezien de tijdsdruk hopen wij op een spoedige reactie van uw zijde.
Met vriendelijke groeten,
De MT-leden van [basisschool 1] ”
2.12
OBO heeft [eiseres] in een brief van 14 mei 2021 geschorst voor ten hoogste vier weken op grond van artikel 3.11 cao. OBO heeft daarvoor aangevoerd dat na [eiseres] ’ werkhervatting een nieuwe werkelijkheid is ontstaan, omdat de MT-leden hebben aangekondigd hun functie neer te leggen als [eiseres] zou terugkeren op [basisschool 1] en omdat de kinderopvang Kibeo de detacheringsovereenkomst van [eiseres] als vestigingsmanager heeft opgezegd.
2.13
OBO heeft bij brief van 11 juni 2021 de schorsing verlengd met drie maanden op grond van artikel 3.10 aanhef en onder d in verbinding met artikel 3.12 aanhef en onder 3 cao. OBO heeft daarvoor in de brief aangevoerd dat de omstandigheden waarop de schorsing van 14 mei 2021 is gebaseerd, voortduurden en dat [eiseres] niet wilde deelnemen aan mediation.
2.14
Bij exploot van 19 juli 2021 is namens [eiseres] aan OBO aangezegd dat zij de veroordelingen uit het vonnis van 10 mei 2021 niet is nagekomen en is aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen. OBO heeft naar aanleiding hiervan [eiseres] op 19 augustus 2021 gedagvaard in kort geding. De voorzieningenrechter te Breda heeft in zijn vonnis van 10 september 2021 geoordeeld dat OBO van 12 tot en met 14 mei 2021 in overtreding is geweest om aan het vonnis van 10 mei 2021 te voldoen, waarvoor zij een bedrag van
€ 750,00 aan dwangsommen is verschuldigd aan [eiseres] . [eiseres] is verboden het vonnis van 10 mei 2021 ten uitvoer te leggen voor zover de tenuitvoerlegging een bedrag van € 750,00, vermeerderd met kosten, te boven zou gaan. [eiseres] is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure was in het hoger beroep nog geen arrest gewezen.
2.15
Op 31 augustus 2021 heeft OBO een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] ingediend bij de kantonrechter te Bergen op Zoom. Daarnaast heeft OBO in een brief van 10 september 2021 [eiseres] geschorst voor de duur van de ontbindingsprocedure op grond van artikel 3.12 aanhef en onder 2 cao.
2.16
De kantonrechter heeft in de ontbindingsprocedure bij beschikking van 15 december 2021 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 februari 2022 op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW vanwege ernstig verwijtbaar handelen door OBO. OBO is veroordeeld om aan [eiseres] een transitievergoeding te betalen, alsmede een billijke vergoeding van € 304.294,30 bruto. OBO is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in het hoger beroep in een beschikking van 21 juli 2022 de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover de kantonrechter daarin OBO heeft veroordeeld om een billijke vergoeding van € 304.294,30 bruto te betalen. Het hof heeft de aan [eiseres] toekomende billijke vergoeding vastgesteld op € 100.000,00 bruto.

3.Het geschil

In conventie
3.1
[eiseres] vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] op 14 mei 2021 niet had mogen schorsen op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
b. te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] niet had mogen schorsen op 11 juni 2021, noch de schorsing had mogen verlengen, op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
c. te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] niet had mogen schorsen op 10 september 2021, noch de schorsing had mogen voortzetten, op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
d. te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] (ook) niet op c.q. met ingang van enig ander moment na 14 mei 2021 had mogen schorsen op welke grond dan ook, gegeven het feitencomplex zoals dat tussen partijen onderwerp van geschil is;
e. te verklaren voor recht dat OBO met ingang van 13 mei 2021 tot en met 31 januari 2022 dwangsommen heeft verbeurd, een en ander overeenkomstig het vonnis van de kantonrechter als voorzieningenrechter van 10 mei 2021, gewezen onder zaak/rolnr.: 9127874 VV EXPL 21-19;
f. OBO te veroordelen het bedrag van de dwangsommen die zij met ingang van 13 mei 2021 tot en met 31 januari 2022 overeenkomstig het vonnis van de kantonrechter als voorzieningenrechter van 10 mei 2021, gewezen onder zaak/rolnr.: 9127874 VV EXPL 21-19, heeft verbeurd, ter grootte van € 65.750,00 aan [eiseres] te betalen, welk bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 1 februari 2022, althans met ingang van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
g. OBO te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag ter grootte van
€ 50.808,85 ter zake kosten van rechtsbijstand, zulks ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
i. OBO te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris en het nasalaris gemachtigde.
3.2
[eiseres] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan haar vorderingen. Zij stelt dat de schorsing van 14 mei 2021 niet terecht was, omdat de gronden die OBO daarvoor aanvoerde niet zijn komen vast te staan. Als deze gronden wel komen vast te staan, zijn die onvoldoende om de schorsing te rechtvaardigen. [eiseres] meent dat OBO in het licht van het vonnis van 10 mei 2021 met de MT-leden het gesprek had moeten aangaan. Omdat de schorsing van 14 mei 2021 niet terecht was, geldt hetzelfde voor de verlenging van de schorsing op 11 juni 2021. Die schorsing is namelijk gebaseerd op dezelfde gronden als de schorsing van 14 mei 2021. Daarnaast betwist [eiseres] de door OBO aangevoerde grond voor de schorsing van 11 juni 2021 dat zij niet wilde meewerken aan mediation. De schorsing van 10 september 2021 was ook niet terecht volgens [eiseres] . De omstandigheid op zichzelf dat OBO een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, is onvoldoende voor een schorsing. [eiseres] stelt dat OBO in strijd met de veroordelingen uit het vonnis van 10 mei 2021 heeft gehandeld door haar te schorsen in plaats van haar toe te laten haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] te hervatten. Zij maakt aanspraak op de dwangsommen in het vonnis van 10 mei 2021. Voor de periode van 13 mei 2021 tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2022 bedragen die dwangsommen
€ 65.750,00.
3.3
[eiseres] stelt verder dat OBO door haar ten onrechte en tegen beter weten in te schorsen in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik van recht heeft gemaakt. [eiseres] vordert vergoeding van haar kosten van rechtsbijstand. Zij becijfert die kosten op € 52.491,68 voor de bijstand vanaf 2 maart 2021 tot en met 29 juli 2022, waarop in mindering strekt
€ 1.682,83 aan toegewezen proceskostenveroordelingen in de vorige procedures, zodat resteert € 50.808,85.
3.4
OBO voert – voor zover van belang – het volgende verweer. Zij stelt dat de schorsingen op 14 mei, 11 juni en 10 september 2021 terecht waren. Ten aanzien van de schorsing op 10 september 2021 merkt zij op dat [eiseres] in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter heeft erkend dat sprake was van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding en hervatting van haar werkzaamheden om die reden niet meer mogelijk was. OBO stelt dat [naam 1] en [eiseres] eigenlijk al in hun gesprek op 25 februari 2021 waren overeengekomen dat [eiseres] haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] zou staken. Dat wordt bevestigd door de omstandigheid dat [eiseres] heeft meegewerkt aan het informeren van de MR, zoals volgt uit haar voorstel voor een tekst aan de MR in de e-mail van 26 februari 2021 om 7:06 uur, en de omstandigheid dat zij haar sleutels, bankpassen, etc. heeft ingeleverd. Na het communiceren van het vertrek van [eiseres] aan de MR, de collega’s en de overige directeuren was er volgens OBO geen weg meer terug. OBO stelt verder dat zij heeft geprobeerd om met [eiseres] in gesprek te treden en haar in mediation te betrekken en dat zij [eiseres] heeft aangeboden om directeur te worden van een andere school van OBO, namelijk [basisschool 2] . Dit had geen resultaat, omdat [eiseres] dat uit de weg ging. Ten aanzien van de dwangsommen stelt OBO dat een dwangsom een pressiemiddel is om nakoming van een verplichting te verkrijgen. [eiseres] wilde geen nakoming van het vonnis van 10 mei 2021 c.q. de wedertewerkstelling als directeur van [basisschool 1] , maar zij was erop uit een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te forceren. Volgens OBO blijkt dat uit de correspondentie en de omstandigheid dat [eiseres] pas laat na de schorsing de onderhavige procedure is gestart.
3.5
OBO betwist dat er een grondslag is voor vergoeding van de werkelijke kosten van rechtsbijstand voor [eiseres] . Als [eiseres] meent dat zij recht had op hogere proceskostenveroordelingen in de vorige procedures, had zij tegen de uitspraken in die procedures in hoger beroep moeten gaan. De onderhavige procedure leent zich er niet voor om daarop terug te komen.
In reconventie
3.6
OBO vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair te verklaren voor recht dat OBO en [eiseres] op of omstreeks 25 februari 2021 zijn overeengekomen dat [eiseres] met ingang van 26 februari 2021 niet langer de werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] zou verrichten, althans dat OBO [eiseres] met ingang van 26 februari 2021 van die werkzaamheden heeft kunnen ontheffen op de gronden die in het gespreksverslag van 25 februari 2021 door OBO zijn genoemd, alsmede dat OBO op die afspraak althans die beslissing in redelijkheid niet behoefde terug te komen toen [eiseres] daarom verzocht en dat OBO derhalve in het geheel geen dwangsommen verbeurt;
b. subsidiair te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] met ingang van 14 mei 2021 heeft mogen schorsen en geschorst heeft mogen houden op de gronden die in de besproken schorsingsbesluiten zijn genoemd en dat OBO met ingang van 14 mei 2021 dus niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021;
c. meer subsidiair te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] met ingang van 10 augustus 2021 heeft kunnen ontheffen van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] op de gronden die in het rapport [naam 3] van 10 augustus 2021 zijn genoemd en dat OBO met ingang van 10 augustus 2021 dus niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021;
d. nog meer subsidiair te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] met ingang van 29 oktober 2021 heeft kunnen ontheffen van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] omdat zij door de erkenning van de ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie, althans door middel van het zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van die arbeidsovereenkomst, op 29 oktober 2021 zelf ook erkende dat de arbeidsverhouding ernstig en blijvend verstoord was en dat OBO met ingang van 29 oktober 2021 dus niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021;
e. nog meer subsidiair te verklaren voor recht dat OBO [eiseres] met ingang van 1 november 2021 heeft kunnen ontheffen van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] omdat de werkzaamheden op die datum – behoudens een positieve evaluatie – zouden eindigen maar die evaluatie negatief bleek en dat OBO met ingang van 1 november 2021 dus niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021;
f. nog meer subsidiair te verklaren voor recht dat OBO in ieder geval met ingang van 1 februari 2022 niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021, omdat de arbeidsovereenkomst met ingang van die datum is ontbonden;
g. [eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding (waaronder salaris gemachtigde en nakosten).
3.7
OBO legt – samengevat – hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd ten grondslag aan haar vorderingen in reconventie. In aanvulling daarop stelt zij dat er naast de schorsingen ook diverse momenten zijn geweest, waarop het haar was toegestaan om [eiseres] te ontheffen van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] .
3.8
[eiseres] voert verweer. Hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd, geldt ook in reconventie. In aanvulling daarop betwist [eiseres] dat zij met OBO is overeengekomen dat zij haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] zou staken. Dat was een beslissing van OBO. Zij heeft slechts meegewerkt aan het informeren van de MR en de collega’s.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2
De vorderingen van partijen houden verband met de vragen of zij op of omstreeks 25 februari 2021 zijn overeengekomen dat [eiseres] haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] zou staken en of het OBO was toegestaan om [eiseres] te schorsen, dan wel te ontheffen van haar werkzaamheden.
Het gesprek op 25 februari 2021
4.3
Allereerst komt de stelling van OBO aan de orde, inhoudende dat partijen in het gesprek op 25 februari 2021 zijn overeengekomen dat [eiseres] haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] zou staken. [eiseres] betwist die stelling. Gelet op die betwisting had het op de weg van OBO gelegen om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat [eiseres] in het gesprek op 25 februari 2021 ermee heeft ingestemd dat zij haar werkzaamheden zou staken. Dergelijke feiten en omstandigheden heeft OBO niet aangevoerd. [eiseres] heeft weliswaar meegewerkt aan de terugkoppeling van de beslissing van OBO dat [eiseres] niet langer directeur van [basisschool 1] was aan de MR en collega’s, maar dat betekende nog niet dat zij ook instemde met de beslissing op zich. Daarvoor biedt, anders dan OBO stelt, de e-mail van [eiseres] van 26 februari 2021 om 7:06 uur geen aanwijzing. [eiseres] heeft in die e-mail een concepttekst voor de MR en de collega’s voorgesteld. Zij vermeldt niet wat zij van de beslissing van OBO op zich vindt. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiseres] haar sleutels, bankpassen, etc. heeft ingeleverd bij OBO. Daaruit blijkt evenmin dat [eiseres] instemde met de beslissing van OBO. De stelling van OBO dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] haar werkzaamheden zou staken, faalt derhalve.
4.4
OBO wordt ook niet gevolgd in haar stelling, inhoudende dat nadat zij had gecommuniceerd dat [eiseres] uit de functie van directeur van [basisschool 1] was geplaatst, zij daarop in redelijkheid niet meer kon terugkomen. Het is weliswaar niet ideaal als OBO op een beslissing moet terugkomen, maar zij heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom de redelijkheid het onmogelijk maakte dat zij haar beslissing corrigeerde. Zij heeft haar stelling op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd.
4.5
De door OBO gevorderde verklaring in rechtsoverweging 3.6 onder a zal worden afgewezen.
De schorsingen van 14 mei en 11 juni 2021
4.6
De schorsing van OBO van 14 mei 2021 is gebaseerd op een dringend noodzakelijke situatie, zoals is vermeld in artikel 3:11 lid 1 cao. Daarvoor heeft zij twee gronden aangevoerd, namelijk (1.) dat de MT-leden hebben aangekondigd hun functie neer te leggen als [eiseres] zou terugkeren op [basisschool 1] en (2.) dat de kinderopvang Kibeo de detacheringsovereenkomst van [eiseres] als haar vestigingsmanager heeft opgezegd. De kantonrechter overweegt dat uit de brief van 14 mei 2021 van de MT-leden blijkt dat zij zich zorgen maken over onrust, escalatie en een onwerkbare situatie als [eiseres] terugkeert op [basisschool 1] . Zij kondigen aan dat zij genoodzaakt zullen zijn om hun functie van MT-lid neer te leggen. OBO kon daar niet omheen, maar dat betekende niet dat schorsing van [eiseres] daarom op zijn plaats was. OBO had op grond van haar verplichtingen uit hoofde van het goed werkgeverschap in overleg moeten gaan met de MT-leden over hun bezwaren tegen de terugkeer van [eiseres] en over mogelijkheden om die bezwaren weg te nemen. OBO heeft dat nagelaten. Zonder dat overleg, of tenminste een poging daartoe, was het voorbarig van OBO om de conclusie te trekken dat er een dringend noodzakelijke situatie was die een schorsing van [eiseres] rechtvaardigde. Daarbij weegt mee dat OBO als werkgever een eigen verantwoordelijkheid heeft, waarbij het niet past dat zij zich laat sturen door de wensen van het MT. De opzegging door Kibeo leverde evenmin een dringend noodzakelijke situatie op. [eiseres] heeft onweersproken toegelicht dat sinds OBO haar uit de rol van directeur heeft geplaatst op 25 februari 2021, zij niet meer voor Kibeo heeft gewerkt. De opzegging door Kibeo is daarom niet aan handelen van [eiseres] te wijten. Dat komt voor rekening van OBO.
4.7
De kantonrechter oordeelt, anders dan de voorzieningenrechter te Breda in het kort geding vonnis met betrekking tot de executie van dwangsommen van 10 september 2021, dat de door OBO aangevoerde gronden, ook in onderlinge samenhang bezien, de schorsing op 14 mei 2021 niet kunnen dragen. Aangezien de schorsing van 14 mei 2021 niet terecht was, faalt daarmee ook de verlenging van de schorsing op 11 juni 2021. De verlenging van de schorsing is immers gebaseerd op dezelfde gronden als die voor de schorsing van 14 mei 2021. Daarbij is van belang dat OBO stelt dat [eiseres] niet wilde meewerken aan mediation, maar uit de correspondentie (productie 31 van [eiseres] ) volgt dat [eiseres] wel degelijk bereid was om mediation te volgen. [eiseres] stelde zich evenwel terecht op het standpunt dat het niet vereist was dat mediation moest zijn gevolgd, voordat het werk kon worden hervat. De hervatting van het werk had prioriteit.
4.8
Gelet op het bovenstaande zullen de door [eiseres] gevorderde verklaringen in rechtsoverweging 3.1 onder a en b worden toegewezen.
De schorsing van 10 september 2021
4.9
Artikel 3.12 aanhef en onder 2 cao bepaalt dat OBO [eiseres] kan schorsen voor de duur van een procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. OBO heeft die procedure op 31 augustus 2021 aanhangig gemaakt. Niettemin oordeelt de kantonrechter dat OBO in dit geval geen beroep op schorsing van [eiseres] toekomt vanwege de procedure. OBO heeft haar ontbindingsverzoek (primair) gebaseerd op een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Die verstoorde arbeidsverhouding is te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen van OBO, zoals is geoordeeld in ontbindingsprocedure en door het Hof is bevestigd in zijn beschikking van 21 juli 2022. Zo heeft OBO [eiseres] op 25 februari 2021 ten onrechte uit haar rol als directeur geplaatst. Daarnaast geldt dat hoewel OBO bij vonnis van 10 mei 2021 door de voorzieningenrechter was veroordeeld om [eiseres] toe te laten de werkzaamheden als directeur te hervatten, zij op 14 mei 2021 tot schorsing is overgegaan, terwijl die schorsing geen standhoudt. Het ontbindingsverzoek was op dat moment niet de juiste actie van OBO. Zij had [eiseres] in plaats daarvan moeten toelaten haar werk te hervatten. Aangezien het ontbindingsverzoek niet op zijn plaats was, brengt onder die omstandigheid de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:2 lid 2 BW met zich mee dat OBO ook geen beroep toekomt op schorsing vanwege de ontbindingsprocedure ingevolge artikel 3.12 sub 2 cao. De door [eiseres] gevorderde verklaring in rechtsoverweging 3.1 onder c zal daarom worden toegewezen.
4.1
Aangezien de schorsingen van 14 mei, 11 juni en 10 september 2021 niet terecht waren en OBO geen andere schorsingen heeft aangevoerd, zal de door [eiseres] gevorderde verklaring in rechtsoverweging 3.1 onder d eveneens worden toegewezen.
4.11
De situatie veranderde op 29 oktober 2021 bij de indiening van het verweerschrift door [eiseres] in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter. In haar verweerschrift heeft [eiseres] erkend dat er inmiddels een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan, waardoor haar terugkeer op [basisschool 1] onmogelijk was geworden. [eiseres] wilde derhalve ook zelf niet langer terug naar [basisschool 1] . Zij heeft daarvoor een tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, voor het geval OBO haar ontbindingsverzoek zou intrekken. OBO had op dat moment een gerechtvaardigd belang om [eiseres] te ontheffen van haar werkzaamheden. De door OBO gevorderde verklaring in rechtsoverweging 3.6 onder d zal daarom worden toegewezen. De verklaringen van OBO die zien op schorsingen en ontheffingen op andere data, zullen worden afgewezen (rechtsoverweging 3.6 onder b, c, e en f).
Dwangsommen
4.12
Bij exploot van 12 mei 2021 heeft [eiseres] het vonnis van 10 mei 2021 aan OBO laten betekenen en aan haar bevel laten doen om [eiseres] binnen 24 uur de werkzaamheden als directeur op [basisschool 1] te laten hervatten, alsmede alles te doen wat daartoe dienstig is. Daaronder valt ook het verlenen van toegang tot de computer- en communicatiesystemen van [basisschool 1] . [eiseres] heeft niet weersproken toegelicht dat OBO dat niet heeft gedaan, omdat [eiseres] geen toegang kreeg tot haar e-mailadres. Dat houdt in dat OBO vanaf 24 uur na de betekening en het bevel op 12 mei 2021, derhalve vanaf 13 mei 2021, in verzuim was met de nakoming van de veroordeling om [eiseres] haar werkzaamheden te laten hervatten en alles te doen wat daartoe dienstig was. Dat heeft voortgeduurd tot 29 oktober 2021, zoals uit het voorgaande volgt. De gevorderde verklaring van [eiseres] die daarop ziet in rechtsoverweging 3.1 onder e, zal worden toegewezen, met dien verstande dat de einddatum van de dwangsommen wordt bepaald op 29 oktober 2021.
4.13
OBO voert het verweer dat zij geen dwangsommen is verschuldigd, omdat dwangsommen zijn bedoeld om nakoming te verkrijgen, terwijl [eiseres] geen nakoming wilde maar erop uit was een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te forceren. Dat verweer faalt. Anders dan OBO aanvoert, volgt dat niet uit de correspondentie tussen partijen. Uit de correspondentie volgt voor de kantonrechter het tegendeel, namelijk dat [eiseres] het werk op de kortst mogelijke termijn wilde hervatten. Zo heeft [eiseres] in de correspondentie OBO juist steeds gewezen op zaken om het werk te kunnen hervatten, zoals toegang tot de computer- en communicatiesystemen en contact met het MT. Ook de door OBO aangevoerde omstandigheid dat [eiseres] volgens OBO pas laat een procedure is gestart, biedt geen aanwijzing dat [eiseres] niet terug wilde naar [basisschool 1] . [eiseres] heeft bij exploot van 19 juli 2021 aanspraak gemaakt op de dwangsommen en zij heeft op 18 oktober 2021 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] daarmee voortvarend gehandeld. Bovendien zat tussen 19 juli en 18 oktober 2021 ook nog het kort geding bij de voorzieningenrechter te Breda van OBO en de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter.
4.14
Het verweer van OBO inhoudende dat [eiseres] gesprekken en mediation uit de weg ging, faalt eveneens. [eiseres] is die gesprekken en mediation niet uit de weg gegaan. Zij stelde zich evenwel terecht op het standpunt dat de mediation niet aan een hervatting van het werk in de weg hoefde te staan, zoals reeds is overwogen onder rechtsoverweging 4.7. Ook de door OBO aangevoerde omstandigheid dat [eiseres] heeft geweigerd om directeur te worden op de school [basisschool 2] , maakt dat niet anders. [eiseres] hoefde daar niet mee akkoord te gaan. Zij had het recht om vast te houden aan de hervatting van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] .
4.15
Voor de periode van 13 mei tot en met 29 oktober 2021 is OBO een bedrag van
€ 42.500,00 (170 dagen * € 250,00 per dag) aan dwangsommen aan [eiseres] verschuldigd. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
Kosten van rechtsbijstand
4.16
In de procedures die hebben geleid tot het vonnis van 10 mei 2021 en de beschikkingen van 15 december 2021 en 22 juli 2022 is reeds geoordeeld over de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand die verband houden met die procedures. Voor zover [eiseres] van mening is dat in die uitspraken aan haar reële proceskostenvergoedingen toekwamen, had zij een rechtsmiddel tegen die uitspraken moeten aanwenden. De onderhavige procedure is niet de geëigende weg om die kostenveroordelingen opnieuw aan de orde te stellen.
4.17
Ter beoordeling is of [eiseres] of OBO recht heeft op vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met de vorderingen die in de onderhavige procedure aan de orde zijn c.q. de verschuldigdheid van dwangsommen en de verklaringen daaromtrent. OBO dient als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en die in reconventie aan de zijde van [eiseres] . Als uitgangspunt geldt dat voor de kosten van rechtsbijstand de gebruikelijke liquidatietarieven worden gehanteerd. Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 “Duka/Achmea” en Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600 “ [eiseres] ./Rabobank”) geldt dat de werkelijk gemaakte kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen, als sprake is van misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen door de wederpartij. Van dergelijk misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen door OBO is geen sprake.
4.18
De proceskosten in conventie aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
-griffierecht € 507,00
-kosten exploot van dagvaarding € 119,21
-salaris gemachtigde (2 punten à € 748,00) €
1.496,00
totaal € 2.122,21
4.19
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 is het niet nodig om in dit vonnis een veroordeling op te nemen voor de gevorderde nakosten (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, r.o. 2.3).
4.2
De proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op één punt à € 748,00 voor salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1
verklaart dat OBO [eiseres] op 14 mei 2021 niet had mogen schorsen op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
5.2
verklaart dat OBO [eiseres] niet had mogen schorsen op 11 juni 2021, noch de schorsing had mogen verlengen, op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
5.3
verklaart dat OBO [eiseres] niet had mogen schorsen op 10 september 2021, noch de schorsing had mogen voortzetten, op de gronden zoals die daarvoor op dat moment door OBO werden aangevoerd, noch op andere gronden;
5.4
verklaart dat OBO [eiseres] (ook) niet op c.q. met ingang van enig ander
moment na 14 mei 2021 had mogen schorsen op welke grond dan ook, gegeven het
feitencomplex zoals dat tussen partijen onderwerp van geschil is;
5.5
verklaart dat OBO met ingang van 13 mei tot en met 29 oktober 2021 dwangsommen heeft verbeurd, een en ander overeenkomstig het vonnis van de kantonrechter als voorzieningenrechter van 10 mei 2021, gewezen onder zaak/rolnr.: 9127874 VV EXPL 21-19;
5.6
veroordeelt OBO om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 42.500,00 aan dwangsommen over de periode van 13 mei tot en met 29 oktober 2021, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.7
veroordeelt OBO in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.122,21;
5.8
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.1
verklaart dat OBO [eiseres] met ingang van 29 oktober 2021 heeft kunnen ontheffen van haar werkzaamheden als directeur van [basisschool 1] op de in overweging 4.11 weergegeven gronden en dat OBO met ingang van 29 oktober 2021 dus niet langer de dwangsommen verbeurt die voortvloeien uit het vonnis in kort geding van 10 mei 2021;
5.11
veroordeelt OBO in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 748,00;
5.12
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.13
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
(AK)