In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 167.609. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat hij van mening was dat een bedrag van € 5.500 dat door Nationale Nederlanden was gerenseigneerd, niet belastbaar was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 28 oktober 2022, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst. Tijdens de zitting is ook een getuige gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende een kapitaalverzekering had afgesloten bij OHRA Levensverzekeringen N.V. en dat hij een klacht had ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) over deze verzekering. Nationale Nederlanden had een tegemoetkoming aangeboden ter afdoening van de klacht, maar belanghebbende betwistte dat deze tegemoetkoming belastbaar was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 5.500 had aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning, omdat het ging om een periodieke uitkering in het kader van de lijfrentepolis. De rechtbank concludeerde dat het beroep van belanghebbende ongegrond was, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand bleven. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.