ECLI:NL:RBZWB:2022:6931

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
BRE 21/2746
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van een periodieke uitkering uit een lijfrentepolis in het kader van de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 167.609. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, omdat hij van mening was dat een bedrag van € 5.500 dat door Nationale Nederlanden was gerenseigneerd, niet belastbaar was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting op 28 oktober 2022, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst. Tijdens de zitting is ook een getuige gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende een kapitaalverzekering had afgesloten bij OHRA Levensverzekeringen N.V. en dat hij een klacht had ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) over deze verzekering. Nationale Nederlanden had een tegemoetkoming aangeboden ter afdoening van de klacht, maar belanghebbende betwistte dat deze tegemoetkoming belastbaar was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het bedrag van € 5.500 had aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning, omdat het ging om een periodieke uitkering in het kader van de lijfrentepolis. De rechtbank concludeerde dat het beroep van belanghebbende ongegrond was, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand bleven. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2746
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.609 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.353 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 55 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag en de belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
Belanghebbende heeft [getuige] opgeroepen als getuige. De rechtbank heeft [getuige] (hierna: de getuige) op de zitting van 28 oktober 2022 als getuige gehoord. Van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank op 31 oktober 2022 een afschrift naar partijen en de getuige heeft verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft met als ingangsdatum 1 februari 1995 een kapitaalverzekering afgesloten bij OHRA Levensverzekeringen N.V. (thans Nationale Nederlanden). Op het polisblad is onder meer opgenomen dat op de lijfrente-ingangsdatum 1 januari 2020 een oudedagslijfrente als bedoeld in artikel 45, lid 1, onderdeel g, ten eerste, van de Wet inkomstenbelasting 1964 (hierna: de lijfrentepolis) aan belanghebbende wordt uitbetaald.
2.2.
Op 27 januari 2015 heeft belanghebbende de waarde van de lijfrentepolis (geruisloos) aangewend voor de verwerving van een lijfrentebeleggingsrecht in het BND Paraplufonds bij Brand New Day Vermogensopbouw N.V.
2.3.
Belanghebbende heeft een klacht ingediend over de lijfrentepolis bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: Kifid). Nationale Nederlanden en belanghebbende hebben afspraken gemaakt ter definitieve afdoening van de klacht. De afspraken daarover zijn in een brief vastgelegd die op 5 april 2019 door belanghebbende is ondertekend. De getuige heeft namens Nationale Nederlanden de brief ondertekend.
In de brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Geachte heer [belanghebbende] ,
In deze brief bevestigen wij de afspraak die wij via de heer [gemachtigde] met u hebben gemaakt over de afwikkeling van uw klacht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), hierna: Geschil. (…) Het Geschil heeft betrekking op de levensverzekering die u bij OHRA heeft afgesloten (…).
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Mij N.V. (hierna: NN) is bereid om u een tegemoetkoming aan te bieden. De reden voor deze tegemoetkoming houdt verband met het specifieke karakter van uw dossier.
NN betaalt aan u een bruto bedrag groot € 7.000,- (…) ter definitieve afdoening van al hetgeen partijen over en weer uit hoofde van het Geschil van elkaar te vorderen hebben. Eventuele fiscale gevolgen van de uitbetaling van dit bedrag komen voor uw rekening en risico.
Betaling vindt plaats door overmaking van een bedrag van € 4.985,- (…). Hierbij is rekening gehouden met kosten en een voorheffing loonbelasting van 36,65%. (…).”
2.4.
Nationale Nederlanden heeft een bedrag van € 5.500 gerenseigneerd als zijnde loon waarop de groene tabel van toepassing is en waarop door hen € 2.016 aan loonheffing is ingehouden.
2.5.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 een aangifte IB/PVV ingediend. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning € 162.109 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 4.353. Het door Nationale Nederlanden gerenseigneerde loon is voor een bedrag van € 0 in de aangifte opgenomen, met verrekening van de daarop ingehouden loonheffing van € 2.016.
2.6.
De inspecteur is bij de aanslagregeling van de ingediende aangifte afgeweken en heeft het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 5.500 tot € 167.609.
2.7.
In het proces-verbaal getuigenverhoor staat, voor zover van belang, vermeld:
In antwoord op de vragen van de rechtbank:
(…)
De achtergrond van de klacht weet ik niet specifiek, maar dat kan niet anders zijn dan dat het ging over de omvang van de kosten en dat de heer [belanghebbende] niet volledig was geïnformeerd over de omvang van de kosten en de wijze waarop deze in rekening werden gebracht bij het aangaan van de polis. Dat was namelijk de kern van alle klachten toen. Ik weet niet wat de precieze vordering was, maar het betrof een compensatie van de kosten.
(…)
Onlangs heeft de heer [gemachtigde] mij de vaststellingsovereenkomst met de heer [belanghebbende] toegestuurd. Ik kan me de schikking met de heer [belanghebbende] niet specifiek herinneren, maar ik weet dat we in al die zaken tot een vergelijk zijn gekomen. Inhoudelijk weet ik niet meer waarvan we tot een vergelijk zijn gekomen.
Ik durf niet te zeggen wat de grondslag was van de betaling. Wij hebben het altijd gezien als een tegemoetkoming van de kosten in verband met de omstandigheden van het dossier. Dit zijn de kosten waarop de klacht zag, namelijk de kosten waarover Nationale Nederlanden niet goed zou hebben geïnformeerd.
Er werd mij duidelijk gemaakt, door de heer [gemachtigde] , dat er geen inhouding zou moeten plaatsvinden op de betaling. Maar volgens ons blijft het een lijfrenteverzekering en de fiscale mensen bij Nationale Nederlanden waren van mening dat wel loonheffing moest worden ingehouden.
Als er een klacht lag dan keken we in het dossier of er aanleiding was voor een tegemoetkoming.
Nationale Nederlanden was zich niet bewust dat de heer [belanghebbende] verkeerd zou zijn geïnformeerd, Nationale Nederlanden is van mening dat de kosten juist en conform de regeling in rekening zijn gebracht. We vonden dat we in ons gelijk stonden, maar hebben toch aanleiding gezien voor een tegemoetkoming voor de kosten.
In antwoord op vragen van de gemachtigde/belanghebbende:
Ik ben er niet mee bekend dat de klacht van de heer [belanghebbende] niet zag op de hoogte van de kosten maar op vernietiging van de overeenkomst. Dit heeft er mogelijk mee te maken dat voordat wij verweer in konden dienen bij het Kifid de zaken al werden aangehouden door het Kifid. Daarom is niet heel nadrukkelijk naar de klachtenomschrijving gekeken.
(…)
Ik heb meerdere keren intern de vraag gesteld aan de fiscalisten of inhouding moest plaatsvinden en het antwoord was telkens ja.
(…)
In antwoord op vragen van de inspecteur:
(…)
In de vaststellingsovereenkomst staat een bedrag en dat we loonheffing inhouden. Het is een vrij korte vaststellingsovereenkomst. We hebben gevraagd aan de klant om die te ondertekenen en de klacht te laten vervallen.
(…)”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning terecht met het door Nationale Nederlanden gerenseigneerde bedrag heeft verhoogd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Het beroep op artikel 149, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken.
3.2.
Belanghebbende is de mening toegedaan dat het bedrag van € 5.500 niet belastbaar is. Daartoe heeft belanghebbende het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een uitkering op voet van de verzekeringsvoorwaarden, noch van enige nabetalingsverplichtingen aan de zijde van de verzekeraar. Belanghebbende heeft om vernietiging van de overeenkomst met de verzekeringsmaatschappij verzocht vanwege de omstandigheid dat hij niet goed over het verzekeringsproduct is ingelicht. Zijn situatie is dus niet vergelijkbaar met een klacht over een woekerpolis. Daarom is het Besluit van 20 december 2011, nr. [nummer] niet van toepassing. De tegemoetkoming van Nationale Nederlanden is geen tegemoetkoming in de kosten, maar een schadevergoeding ter beëindiging van de klacht om zo verdere imagoschade van Nationale Nederlanden en hoge proceskosten te vermijden.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat periodieke uitkeringen als inkomen uit werk en woning wordt aangemerkt. Het gaat dan onder meer om de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen en de termijnen van lijfrenten. [1] Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort wat wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven periodieke uitkeringen en verstrekkingen. [2]
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht het bedrag van € 5.500 tot het belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gerekend en overweegt daartoe als volgt. De inspecteur mag in beginsel uitgaan van het renseignement van Nationale Nederlanden. Immers al dat wat door de verzekeringsmaatschappij wordt uitgekeerd in het kader van de lijfrentepolis is in beginsel belast als periodieke uitkering, tenzij de aard van de betreffende uitkering anders is. Het is dus aan belanghebbende om gemotiveerd te betwisten dat de aard van de uitkering in dit geval maakt dat deze onbelast is. In tegenstelling tot dat wat belanghebbende heeft betoogd, volgt uit de getuigenverklaring dat vanuit Nationale Nederlanden sprake is geweest van een tegemoetkoming in de kosten ter zake van de lijfrentepolis. Dat Nationale Nederlanden niet erkent dat belanghebbende verkeerd is geïnformeerd of ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht, maakt dit niet anders. Nationale Nederlanden heeft om haar moverende redenen zonder schuld te erkennen ervoor gekozen om belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten te geven. Belanghebbende heeft niet met stukken onderbouwd dat hij heeft verzocht om vernietiging van de overeenkomst en dat de uitkering een onbelaste schadevergoeding betreft. De rechtbank acht de verklaring van de getuige geloofwaardig dat het betaalde bedrag is uitgekeerd als tegemoetkoming in het kader van de lijfrentepolis en daarvan onderdeel uitmaakt. Daarom is de uitkering aan te merken als belastbare periodieke uitkering. Het gelijk is aan de inspecteur. Alsdan is niet in geschil dat de aanslag niet te hoog is vastgesteld.
Belastingrente
3.5.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 23 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 3.100 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.102, eerste lid, van de Wet IB 2001.