ECLI:NL:RBZWB:2022:6934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
21/3889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht tweede uitspraak op bezwaar en afwijzing verzoek ambtshalve vermindering inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, maar de rechtbank constateert dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat deze fout geen gevolgen heeft voor de positie van belanghebbende, omdat hij niet in een betere positie kan worden gebracht door deze uitspraak te vernietigen.

Belanghebbende had in zijn aangifte geen beroep gedaan op de persoonsgebonden aftrek in verband met specifieke zorgkosten, en de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De rechtbank stelt vast dat de geclaimde zorgkosten van € 940 onder de drempel voor aftrek blijven, waardoor de aanslag IB/PVV 2015 terecht is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie ter ondersteuning van haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3889
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 juli 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.886 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.091.
1.3.
De inspecteur heeft de brief van belanghebbende van 23 december 2020 aangemerkt als bezwaar en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de inspecteur de brief in behandeling genomen als een verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [echtgenote] .
2.2.
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend met een verzamelinkomen van € 51.977. Het verzamelinkomen bestaat voor € 37.886 uit loon uit vroegere dienstbetrekking. Dit is het belastbaar inkomen uit werk en woning. Het restant van € 14.091 bestaat uit belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Belanghebbende heeft in zijn aangifte geen beroep gedaan op de persoonsgebonden aftrek in verband met specifieke zorgkosten.
2.3.
Met dagtekening 3 juni 2016 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De inspecteur heeft een ambtshalve vermindering verleend voor zover het bezwaar ziet op de ten onrechte meegenomen bankrekeningen. Op 9 november 2016 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2015 verminderd. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is daarbij verlaagd met € 91 naar € 14.000. Het verzamelinkomen is vastgesteld op € 51.886.
2.5.
Omdat het bezwaar zich eveneens richt tegen de hoogte van de vermogensrendementsheffing op spaarsaldi, heeft de inspecteur het bezwaar aangehouden en aangemerkt als onderdeel van de massaalbezwaarprocedure zoals beschreven in het besluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/930M. Hiervan heeft belanghebbende op 6 maart 2017 een bevestiging ontvangen.
2.6.
Bij collectieve uitspraak op bezwaar, gepubliceerd in de Staatscourant van 19 juli 2019, nr. 2019-112145, werd het bezwaarschrift van belanghebbende afgewezen (de eerste uitspraak op bezwaar).
2.7.
Op 23 december 2020 heeft belanghebbende om een vermindering van de definitieve aanslag IB/PVV 2015 verzocht in verband met ziektekosten voor een bedrag van in totaal € 940. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • Kosten in verband met speciaal schoeisel: € 140
  • Extra kleding en beddengoed: € 600
  • Bewassing: € 200
Daarnaast heeft belanghebbende aftrek gevraagd in verband met 810 gereden kilometers vanwege afspraken in het ziekenhuis.
2.8.
De inspecteur heeft het verzoek van 23 december 2020 aangemerkt als een bezwaarschrift. Met dagtekening 30 juli 2021 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (de tweede uitspraak op bezwaar). Daarnaast heeft de inspecteur het verzoek beoordeeld als een verzoek tot ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank constateert dat de inspecteur ten onrechte een tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar de rechtbank ziet geen reden om deze te vernietigen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. De aanslag IB/PVV 2015 is juist vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is terecht een tweede uitspraak op bezwaar gedaan?
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur de brief van 23 december 2020 ten onrechte (mede) als bezwaarschrift heeft aangemerkt en daarom ten onrechte de tweede uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om daaraan enig gevolg te verbinden omdat dat belanghebbende niet in een betere positie kan brengen [1] .
Is het verzoek om ambtshalve vermindering terecht afgewezen?
3.4.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting ingestemd met prorogatie [2] . Dit betekent, dat in overeenstemming met partijen de bezwaarfase met betrekking tot het verzoek om ambtshalve vermindering wordt overgeslagen zodat het geschil rechtstreeks ter beoordeling aan de rechter kan worden voorgelegd. De rechtbank zal beoordelen of het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen.
3.5.
Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op de persoonsgebonden aftrek vanwege gemaakte specifieke zorgkosten in 2015.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende heeft de kosten niet met stukken onderbouwd en dus niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar stelt belanghebbende in zijn brief van 28 juni 2022 dat hij de afschriften van artsen c.q. specialisten aan de rechtbank heeft toegezonden, maar de rechtbank heeft dergelijke stukken niet ontvangen. Ook als belanghebbende de kosten wel met stukken aannemelijk zou kunnen maken, brengt dit nog geen wijziging van de aanslag IB/PVV 2015 mee. Gelet op het gezamenlijke verzamelinkomen van belanghebbende en zijn partner [3] , bedraagt de drempel voor aftrek van de specifieke zorgkosten € 1.955 [4] . Uitgaande van de geclaimde specifieke zorgkosten van € 940, kunnen deze zorgkosten, die lager zijn dan het drempelbedrag, niet tot een aftrek leiden. De aanslag IB/PVV 2015 is juist vastgesteld.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. De beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering is juist. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2015 niet wordt verminderd.
4.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 november 2022. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1.
2.Artikel 7:1a Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 6.20, tweede lid, Wet IB 2001.
4.De inspecteur heeft ter zitting onweersproken verklaard dat het verzamelinkomen van de partner