ECLI:NL:RBZWB:2022:694

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar inzake omgevingsvergunning voor opslagboxen

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De zaak betreft een beroep dat eisers hebben ingesteld na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 20 september 2021, waarin het beroep gegrond werd verklaard en verweerder werd opgedragen om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van opslagboxen. Eisers stellen dat verweerder niet tijdig heeft beslist, wat hen heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat, volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze situatie niet nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn een nieuw besluit heeft genomen, waardoor het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eisers moet bijdragen tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank heeft de zaak als licht gekwalificeerd, gezien de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die geschillen over het uitblijven van een besluit als licht beschouwt. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2]
2. [naam eiser 3] en [naam eiser 4],
uit [plaatsnaam] , eisers
(gemachtigde: mr. M.P. Wolf),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 20 september 2021 in de zaken BRE 21/2906 WABOA VV en BRE 21/2909 WABOA [ECLI:NL:RBZWB:2021:4699] inzake hun bezwaren tegen het verlenen van een omgevingsvergunning door verweerder voor het realiseren van opslagboxen op het bouwperceel [adres] in [plaatsnaam] . In die uitspraak is het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat volgens hen niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een (nieuw) besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
Verweerder heeft niet binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn opnieuw een besluit genomen op het bezwaar van eisers.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1/2). Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.