ECLI:NL:RBZWB:2022:7120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
C/02/402115 / FA RK 22-4491
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onvrijwillige opname zonder geldige titel in zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om schadevergoeding op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd). De verzoekster, geboren in 1936, was onvrijwillig en zonder geldige titel opgenomen in de accommodatie van de zorgaanbieder. De rechtbank oordeelde dat de zorgaanbieder in strijd met de wet had gehandeld door verzoekster onvrijwillig op te nemen zonder een geldige rechterlijke machtiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster gedurende 163 dagen onvrijwillig was opgenomen, en heeft de zorgaanbieder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.630,00, berekend op basis van € 10,00 per dag. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de zorgaanbieder niet tijdig een opvolgende rechterlijke machtiging had aangevraagd, wat leidde tot de onrechtmatige opname van verzoekster. De zorgaanbieder had erkend dat de opname onrechtmatig was, maar voerde aan dat de feitelijke situatie van verzoekster niet anders zou zijn geweest met een geldige machtiging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het schenden van de wettelijke norm niet zonder gevolgen kan blijven, en heeft de hoogte van de schadevergoeding gematigd in vergelijking met eerdere uitspraken. De beslissing is openbaar uitgesproken, en er staat hoger beroep open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/402115 / FA RK 22-4491
Datum uitspraak: 24 november 2022
Beschikking van de rechtbank over schadevergoeding op grond van artikel 44 Wzd
naar aanleiding van het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedag] 1936 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de accommodatie van [naam stichting] ,
[verblijfadres] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,
ter verkrijging van een beslissing over een verzoek om schadevergoeding door:
[naam stichting] ,
gevestigd aan de [adres] ,
hierna te noemen: de zorgaanbieder.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift van 7 oktober 2022, met bijlagen, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 10 oktober 2022;
  • de brief van 3 november 2022 van mr. Nederlof;
  • de brief van 8 november 2022 van de heer [naam 1] , namens de zorgaanbieder.
1.2
Op 25 oktober 2022 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • mr. Nederlof, namens [verzoekster] ;
  • de heer [naam 1] , namens de zorgaanbieder;
  • mevrouw [naam 2] , de dochter van [verzoekster] .

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 september 2021 is ten aanzien van [verzoekster] een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf verleend, tot en met uiterlijk 7 maart 2022.
2.2
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 augustus 2022 is ten aanzien van [verzoekster] een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf verleend, tot en met uiterlijk 18 februari 2023.
2.3
[verzoekster] is opgenomen en verblijft in de accommodatie van de zorgaanbieder te [plaats] , op locatie [verblijfplaats] , [naam afdeling] .

3.Het verzoek

3.1
[verzoekster] verzoekt om de zorgaanbieder te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding ten gunste van [verzoekster] van € 4.100,00.
3.2
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit artikel 44 lid 2 Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd) volgt, voor zover hier van belang, dat de cliënt, indien de wet niet in acht is genomen door de zorgaanbieder, de rechter kan verzoeken tot schadevergoeding door de zorgaanbieder. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
4.2
Artikel 24 lid 1 Wzd bepaalt, voor zover hier van belang, dat onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een cliënt in een geregistreerde accommodatie alleen mogelijk is met een rechterlijke machtiging. Uit lid 2 sub a van voornoemd artikel volgt dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf onvrijwillig is indien de betreffende persoon van twaalf jaar of ouder zich verzet tegen de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf.
4.3
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank dat [verzoekster] sinds 7 september 2021 tot en met heden is opgenomen en verblijft in de accommodatie van de zorgaanbieder, een geregistreerde accommodatie als bedoeld in de Wzd. [verzoekster] heeft zich voortdurend tegen zijn opname en verblijf in de accommodatie verzet, waardoor die opname en het verblijf onvrijwillig is (artikel 24 lid 2 Wzd). Bij beschikking van 7 september 2021 heeft de rechtbank een machtiging tot opname en verblijf van [verzoekster] verleend, tot en met uiterlijk 7 maart 2022. De zorgaanbieder is abusievelijk vergeten om tijdig bij het CIZ een opvolgende rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van [verzoekster] aan te vragen. Nadat de zorgaanbieder dit heeft ontdekt, heeft zij met spoed een nieuwe rechterlijke machtiging aangevraagd bij het CIZ, die daarna een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend bij de rechtbank. Bij beschikking van de rechtbank van 18 augustus 2022 is vervolgens een nieuwe rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van [verzoekster] verleend, tot en met uiterlijk 18 februari 2023. Het voorgaande is namens de zorgaanbieder erkend.
4.4
De rechtbank overweegt, gelet op het voorgaande, dat [verzoekster] in de periode tussen voornoemde rechterlijke machtigingen, met ingang van 8 maart 2022 tot en met 17 augustus 2022, te weten 163 dagen - en niet, zoals namens [verzoekster] is aangevoerd, 164 dagen - onvrijwillig en zonder rechterlijke machtiging opgenomen is geweest in de accommodatie. Gelet op het bepaalde in artikel 24 lid 1 Wzd, waaruit volgt dat onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een cliënt alleen mogelijk is met een rechterlijke machtiging in een geregistreerde accommodatie, heeft de zorgaanbieder in voornoemde periode in strijd met de wet gehandeld door [verzoekster] in die periode onvrijwillig en zonder rechterlijke machtiging op te nemen in haar accommodatie. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] recht heeft op een door de zorgaanbieder te betalen schadevergoeding als bedoeld in artikel 44 lid 2 Wzd.
4.5
Uit artikel 44 lid 2 Wzd volgt dat de rechter een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toekent.
4.6
De rechtbank overweegt in dat verband dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat zij ervoor openstaan om met elkaar in gesprek te gaan over een door de zorgaanbieder aan [verzoekster] te betalen schadevergoeding/compensatie anders dan in geld. In afwachting van die gesprekken, heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek pro forma aangehouden voor de duur van twee weken. Uit de brief van 3 november 2022 van mr. Nederlof en de brief van de zorgaanbieder van 8 november 2022, blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een door de zorgaanbieder aan [verzoekster] te betalen schadevergoeding/compensatie anders dan in geld. Nu partijen hierover geen overeenstemming hebben bereikt, zal de rechtbank een schadevergoeding in geld vaststellen.
4.7
Namens [verzoekster] is met betrekking tot de hoogte van de vast te stellen schadevergoeding verwezen naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 januari 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:1561), waarbij een schadevergoeding ter hoogte van € 25,00 per dag is toegekend.
4.8
Namens de zorgaanbieder is, kort samengevat, aangegeven dat elk vast te stellen bedrag aan schadevergoeding wat haar betreft te hoog is, aangezien dat bedrag niet aan zorg voor cliënten kan worden besteed. Daarnaast verblijft [verzoekster] nog steeds in de accommodatie, waarbij hem op basis van het zwaarst mogelijke zorgpakket zeer intensieve zorg en begeleiding wordt geboden. Het was en is naar de mening van de zorgaanbieder niet in het belang [verzoekster] om hem uit de accommodatie te ontslaan. In plaats daarvan heeft de zorgaanbieder, zodra zij de fout had ontdekt, met spoed ingezet op het aanvragen van een nieuwe rechterlijke machtiging. De zorgaanbieder vraagt zich bovendien af wat het geschonden belang van [verzoekster] in deze zaak betreft en welke schade hij daadwerkelijk heeft geleden. Inmiddels heeft de zorgaanbieder ook zorgvuldig onderzocht hoe het heeft kunnen gebeuren dat zij niet tijdig heeft opgemerkt dat de geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging ten aanzien van [verzoekster] was verlopen. De zorgaanbieder heeft ook maatregelen getroffen en interne werkprocessen anders ingericht om soortgelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
4.9
Gelet op de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de vast te stellen schadevergoeding dat [verzoekster] op basis van de rechterlijke machtiging van 7 september 2021 in de accommodatie van de zorgaanbieder is opgenomen, dat [verzoekster] na afloop van de geldigheidsduur van die rechterlijke machtiging zijn verblijf in de accommodatie feitelijk heeft voortgezet, dat de rechterlijke machtiging van 18 augustus 2022 ook was gericht op voortzetting van het feitelijk verblijf van [verzoekster] in de accommodatie en dat [verzoekster] daar nu nog steeds verblijft. De feitelijke verblijfssituatie van [verzoekster] in de accommodatie en de daarbij toegepaste beperkende maatregelen waren met een rechterlijke machtiging dan ook niet anders geweest dan zonder een rechterlijke machtiging. Als de zorgaanbieder wel tijdig een opvolgende rechterlijke machtiging zou hebben aangevraagd, dan zou de machtiging, gelet op de zware zorgbehoefte en het voortdurende verzet van [verzoekster] tegen de noodzakelijk geachte zorg, ook zijn verleend. Daar tegenover staat dat onvrijwillige vrijheidsbeneming een zeer ingrijpende maatregel is en slechts wordt toegestaan nadat een rechter heeft geoordeeld dat wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor. Het schenden van de wettelijke norm (artikel 24 Wzd), kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder gevolgen blijven, ook niet nu de feitelijke verblijfssituatie van [verzoekster] niet verschilt van de situatie wanneer de zorgaanbieder wel tijdig een opvolgende rechterlijke machtiging ten aanzien van [verzoekster] zou hebben aangevraagd.
De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, wel aanleiding om de hoogte van de door de zorgaanbieder aan [verzoekster] te betalen schadevergoeding te matigen tot € 10,00 per dag dat [verzoekster] onvrijwillig en zonder geldige titel opgenomen is geweest in de accommodatie. De rechtbank betrekt hierbij dat de rechtbank Midden-Nederland in voornoemde, namens [verzoekster] aangehaalde zaak weliswaar € 25,00 per dag heeft toegekend, maar dat de feitelijke beperkingen waarmee de betrokkene in die zaak is geconfronteerd met een rechterlijke machtiging wel zwaarder waren dan dat deze zonder rechterlijke machtiging zouden zijn geweest. Nu [verzoekster] , zoals de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 heeft overwogen, in totaal 163 dagen onvrijwillig en zonder geldige titel opgenomen is geweest in de accommodatie, stelt de rechtbank de hoogte van de door de zorgaanbieder aan [verzoekster] te betalen schadevergoeding vast op totaal (163 dagen x € 10,00 =) € 1.630,00.
4.1
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt de zorgaanbieder tot betaling van een schadevergoeding aan [verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1936 te [geboorteplaats] , ter hoogte van € 1.630,00;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2022 door
mr. Phillips, rechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.

Tegen deze beslissing staat hoger beroep open op grond van artikel 358 lid 1 Rv.