ECLI:NL:RBZWB:2022:717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5359 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening horecabedrijf wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een horecabedrijf en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekster, het horecabedrijf, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 november 2021, waarbij het horecabedrijf per direct gesloten werd verklaard omdat het zonder exploitatievergunning opereerde, in strijd met artikel 2.17, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De sluiting vond plaats door het pand te verzegelen op basis van artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het horecabedrijf weer geopend kon worden in afwachting van de beslissing op haar aanvraag voor een exploitatievergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat het voortbestaan van haar bedrijf in gevaar was. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een dreigende financiële noodsituatie.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster niet zodanig zwaarwegend waren dat het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen kon worden. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5359 HOREC VV

uitspraak van 14 februari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [vestigingsplaats verzoekers], verzoekster,

gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen,
en

de burgemeester van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 november 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester over het per direct gesloten verklaren van het horecabedrijf van verzoekster aan [adres horecabedrijf] te [vestigingsplaats verzoekers], vanwege het in strijd met artikel 2.17, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Breda (APV) zonder exploitatievergunning exploiteren van dat horecabedrijf. De directe sluiting heeft plaatsgevonden door het pand met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 22 november 2021 terstond te verzegelen. Het daartoe strekkende besluit is op 1 december 2021 bekend gemaakt.
Op 8 december 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In een e-mailbericht van 31 december 2021 heeft de burgemeester de rechtbank meegedeeld dat hij op 25 november 2021 de zegel van de voordeur heeft verwijderd, zodat verzoekster toegang had tot het kantoor. Op 15 december 2021 zijn de overige zegels verwijderd. De burgemeester heeft daar aan toegevoegd dat verzoekster op 20 november 2021 een aanvraag heeft ingediend voor een exploitatievergunning.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft de rechtbank aan verzoekster gevraagd om het door haar gestelde spoedeisend belang nader te onderbouwen. Verzoekster heeft die nadere toelichting bij brief van 15 januari 2022 gegeven.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op
bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat het horecabedrijf weer geopend mag worden. Volgens verzoekster is – ondanks dat de zegels inmiddels zijn verwijderd – sprake van een spoedeisend belang, omdat voor verzoekster van belang is dat zij haar horecabedrijf kan openen in afwachting van de beslissing op haar aanvraag om een exploitatievergunning. Dit is voor verzoekster van belang, omdat daar haar primaire inkomsten mee gegenereerd worden.
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bij voorlopige voorziening bepalen dat verzoekster zonder exploitatievergunning geopend mag blijven een te vergaande maatregel is die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Daarnaast blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekster heeft echter alleen gesteld maar niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het voortbestaan van haar bedrijf onmiddellijk in gevaar komt indien zij de beslissing op haar bezwaar moet afwachten.
4. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
5. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat het horecabedrijf al enige tijd gesloten is, acht de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster niet zodanig zwaarwegend dat voor het treffen van de vergaande voorziening, als door verzoekster gevraagd, aanleiding bestaat. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek zal afwijzen. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 14 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
N. van Asten, griffier E.J. Govaers, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere ABRvS 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:91, r.o. 4.