ECLI:NL:RBZWB:2022:717
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening horecabedrijf wegens gebrek aan spoedeisend belang
Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een horecabedrijf en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekster, het horecabedrijf, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 november 2021, waarbij het horecabedrijf per direct gesloten werd verklaard omdat het zonder exploitatievergunning opereerde, in strijd met artikel 2.17, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De sluiting vond plaats door het pand te verzegelen op basis van artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het horecabedrijf weer geopend kon worden in afwachting van de beslissing op haar aanvraag voor een exploitatievergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat het voortbestaan van haar bedrijf in gevaar was. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een dreigende financiële noodsituatie.
Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster niet zodanig zwaarwegend waren dat het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen kon worden. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.