In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2022, wordt de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften van belanghebbende tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de zorgverzekeringswet (ZVW) beoordeeld. Belanghebbende, woonachtig in de Verenigde Staten, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV over 2013 en de afwijzing van zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de ZVW-aanslag. De inspecteur had het bezwaar tegen de IB/PVV-aanslag niet-ontvankelijk verklaard, terwijl hij geen uitspraak had gedaan op het bezwaar tegen de ZVW-aanslag, wat door de rechtbank als prematuur werd beschouwd.
De rechtbank constateert dat de aanslag IB/PVV niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat deze naar een verkeerd adres was verzonden. Hierdoor is de bezwaartermijn niet overschreden en is het bezwaar ontvankelijk. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de IB/PVV-aanslag en draagt de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen. Tevens vernietigt de rechtbank de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de ZVW-aanslag, omdat de inspecteur ten onrechte geen uitspraak had gedaan.
De rechtbank concludeert dat de beroepen gegrond zijn en dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.