ECLI:NL:RBZWB:2022:7323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1896
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Wajong-uitkering verhoging op basis van hulpbehoevendheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verhoging van zijn Wajong-uitkering beoordeeld. Eiser, die sinds 19 december 2012 een Wajong-uitkering ontvangt, had op 22 september 2020 een verhoging aangevraagd, die door het UWV op 3 december 2020 werd afgewezen. Eiser stelde dat hij intensieve begeleiding nodig heeft en dat zijn uitkering verhoogd moet worden tot 100% of 85%, met terugwerkende kracht tot 19 december 2012. Het UWV heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verhoging, omdat er geen noodzaak is voor continue oppassing of hulp bij essentiële dagelijkse levensverrichtingen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en het UWV zorgvuldig afgewogen. Eiser kan volgens de verzekeringsarts de essentiële adl-handelingen zelfstandig uitvoeren, hoewel hij soms aansporing nodig heeft. De rechtbank concludeert dat de WLZ-indicatie van eiser niet voldoende is om te twijfelen aan de beoordeling van het UWV. De rechtbank oordeelt dat eiser niet is aangewezen op hulp bij essentiële adl, waardoor niet aan de voorwaarden voor verhoging van de uitkering wordt voldaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1896 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R. van der Donk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verhoging van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wet Wajong).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 3 december 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam moeder] (moeder van eiser) en namens het UWV mr. C.J.G. Oom-Roumen.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 19 december 2012 een uitkering op grond van de Wet Wajong.
Op 12 oktober 2017 heeft eiser gevraagd om een verhoging van zijn uitkering omdat hij hulpbehoevend is. Met het besluit van 19 december 2017 heeft het UWV geweigerd de uitkering te verhogen. Het bezwaar en beroep van eiser tegen deze weigering zijn ongegrond verklaard.
Op 22 september 2020 heeft eiser gevraagd om een verhoging van zijn uitkering.
Met het besluit van 3 december 2020 heeft het UWV geweigerd de uitkering te verhogen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd de uitkering van eiser te verhogen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd de uitkering te verhogen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiser
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de per 1 januari 2021 verkregen indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) duidelijk blijkt dat er sprake is van een intensieve begeleidingsbehoefte en dat er 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is. Primair stelt eiser dat de uitkering verhoogd moet worden tot 100%. Subsidiair heeft eiser gesteld dat de uitkering verhoogd moet worden tot 85%.
Eiser is van mening dat de verhoging met terugwerkende kracht tot 19 december 2012 moet plaatsvinden.
Standpunt verweerder
6. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om voor een verhoging van zijn Wajonguitkering in aanmerking te komen. Er is geen noodzaak om eiser min of meer onder toezicht te houden teneinde te voorkomen dat hij zichzelf en andere schade zou berokkenen. Ook is er geen sprake van een noodzaak tot hulp bij alle of althans de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl). Aspecten als koken en boodschappen doen vallen niet onder de essentiële adl. Ook begeleiding, in de vorm van controle en het bieden van structuur valt niet onder het begrip verzorging. Daarbij heeft het UWV opgemerkt dat een WLZ-indicatie niet betekent dat voldaan is aan de voorwaarden voor verhoging van de uitkering.
Beoordeling
7. Aan het bestreden besluit ligt een beoordeling door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b ten grondslag.
8
.De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser bekend is met meervoudige problematiek. Op dit moment staan de angstklachten op de voorgrond. Eiser heeft voornamelijk beperkingen op mentaal en sociaal gebied. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser enige stimulans en ondersteuning nodig heeft van derden om tot handelen te komen. Als eiser in de ochtend gemotiveerd of aangespoord is, is hij in staat om zelfstandig te handelen en de adl-handelingen te verrichten.
Volgens de verzekeringsarts is er geen sprake van continue toezicht of oppassing. Eiser komt ook tot handelen als degene die hem eventueel kan helpen, in een andere ruimte aanwezig is. Er ontstaat geen gevaarlijke situatie als er niet continu iemand bij eiser in de buurt is. De problematiek zoals genoemd in de WLZ-indicatie komt niet duidelijk naar voren bij het onderzoek door de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts concludeert dat eiser geen hulp nodig heeft bij (nagenoeg) alle of sommige essentiële dagelijkse terugkerende adl. Er is geen noodzaak tot min of meer continue oppassing of geregelde handreiking.
9. De verzekeringsarts b&b stelt dat geen aanleiding bestaat om tot een ander oordeel te komen dan de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft aanvullend gerapporteerd dat er geen noodzaak tot geregelde oppassing of verzorging is. Eiser is in het dagelijks leven ook regelmatig alleen, zij het dat er dan wel iemand in huis is, maar dat hoeft niet in dezelfde ruimte te zijn. Eiser is niet bekend met gevaarzettend gedrag. Er is geen sprake van het geven van essentiële handreikingen ten einde er zorg voor te dragen dat belanghebbende niet volledig blokkeert en hier niet meer uit kan komen. Bij de vraag of belanghebbende is aangewezen op geregelde verzorging gaat het om de noodzaak van hulp bij de adl-verrichtingen. Het geven van aanwijzingen of houden van toezicht valt hier niet onder. Bij eiser worden de adl-taken niet overgenomen, aldus de verzekeringsarts b&b,
Beoordeling door de rechtbank
Strekking aanvraag
10. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat de strekking van eisers aanvraag is.
Eiser heeft in zijn aanvraag verzocht om de uitkering te verhogen per 1 januari 2021. Daarnaast heeft hij ook een verzoek gedaan zijn uitkering met terugwerkende kracht te verhogen vanaf zijn 18e jaar. Dit laatste verzoek zou, gelet op het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, aangemerkt moeten worden als een verzoek om terug te komen op de eerdere besluiten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser echter aangegeven dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat er ook geen sprake is van toegenomen beperkingen na het 18e jaar. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat de bedoeling van de aanvraag was om de uitkering voor het heden te verhogen. De aanvraag is daarmee ter zitting beperkt tot een verzoek om een actuele beoordeling. Het UWV heeft ter zitting gesteld de aanvraag ook als zodanig beoordeeld te hebben.
Gelet op deze ter zitting gegeven toelichting op de aanvraag zal de rechtbank zijn beoordeling beperken tot de vraag of het UWV op goede gronden heeft geweigerd de uitkering per datum van de aanvraag te verhogen.
Voldoet eiser aan de voorwaarden voor verhoging van zijn uitkering?
11. De wettelijke bepalingen kennen twee soorten verhogingen vanwege hulpbehoevendheid. Een verhoging naar 100% en een verhoging naar 85%. Beide verhogingen vereisen een zekere mate van hulpbehoevendheid op gebied van verzorging (adl) en oppassing. Op het vlak van verzorging geldt voor beide verhogingen als voorwaarde dat er in ieder geval sprake van moet zijn dat eiser is aangewezen op hulp bij essentiële adl. Zoals het UWV terecht heeft opgemerkt gaat het hierbij om het allerlaagste niveau van functioneren. Hieronder wordt dus niet verstaan de meer complexe taken zoals koken of boodschappen doen. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan zal nog beoordeeld moeten worden of eiser op het vlak van oppassing continue oppassing of geregelde handreikingen nodig heeft.
12. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat eiser zelf de essentiële adl kan uitvoeren. Zoals door de moeder is aangegeven kan eiser zelf opstaan, zijn tandenpoetsen, douchen, zich aankleden en eten. Dat de moeder van eiser hem bij sommige handelingen moet aansporen of aanwijzingen moet geven, maakt niet dat geoordeeld zou moeten worden dat eiser is aangewezen op feitelijke hulp bij deze verrichtingen. De verzorging wordt niet daadwerkelijk overgenomen. Aanwijzingen voor zelfverzorging of een controle achteraf, zoals bij eiser het geval is, worden immers naar vaste rechtspraak aangemerkt als een vorm van oppassing [1] .
13. De indicatie die eiser op grond van de WLZ heeft gekregen per 1 januari 2021 maakt niet dat hierover anders moet worden geoordeeld. Zoals de Centrale Raad van Beroep al vaker heeft geoordeeld is een enkele indicatie onvoldoende om te twijfelen aan de beoordeling van het UWV. [2] Daarvoor is in ieder geval noodzakelijk dat de medische beoordeling en/of de medische stukken die ten grondslag hebben gelegen aan die WLZ-indicatie bekend zijn. Pas daarna kan beoordeeld worden of uit die medische informatie een ander beeld komt dan door het UWV is aangenomen. Nu deze stukken ontbreken bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen.
14. Uit het voorgaande volgt dat niet geoordeeld kan worden dat eiser is aangewezen op hulp bij de essentiële adl, zodat aan de voorwaarde betreffende verzorging niet wordt voldaan. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de vraag of op het vlak van oppassing continue oppassing of geregelde handreikingen noodzakelijk zijn. Het gaat hier immers om cumulatieve voorwaarden.
15. Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Ter zitting is ook gesproken over de begeleiding die eiser vanuit de WLZ-indicatie ontvangt en dat het persoonsgebonden budget, volgens eisers moeder, geen ruimte biedt voor verdere ontwikkeling van eiser. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiser meer financiële armslag wil om zich verder te kunnen ontwikkelen, door bijvoorbeeld met individuele begeleiding te gaan sporten, biedt artikel 2:51 van de Wajong daarvoor geen grondslag.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees griffier, op 1 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wajong
Artikel 2:51
Indien de jonggehandicapte, die een inkomensvoorziening op grond van dit hoofdstuk ontvangt en die slechts in staat is om met arbeid minder dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen, verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, wordt de inkomensvoorziening voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste de factor 100/75. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de jonggehandicapte in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid
Artikel 2
1. De uitkering wordt verhoogd tot 100% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 100/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 100/75 of 100/70 van de WGA-uitkering:
a. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
b. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
c. indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt de uitkering slechts verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
Artikel 3
1. De uitkering wordt verhoogd tot 85% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt de uitkering niet verhoogd, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van verzekerde wordt voorzien.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2021:1829 en ECLI:NL:CRVB: 2021:1096