ECLI:NL:RBZWB:2022:7325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
BRE 21/4101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot revisierente en belastingrente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij ook revisierente en belastingrente in rekening waren gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze in rekening gebrachte bedragen, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat belanghebbende in 2018 een uitkering van Aegon Levensverzekering N.V. heeft ontvangen, waarover loonbelasting was ingehouden. De inspecteur had belanghebbende gewezen op de mogelijke verschuldigdheid van revisierente en hoe deze in de aangifte kon worden aangegeven. Belanghebbende had echter geen revisierente verantwoord in zijn aangifte. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht revisierente in rekening heeft gebracht, aangezien de uitkering meer dan de wettelijke grens van € 4.351 bedraagt.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende onvoldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie waarin revisierente niet verschuldigd zou zijn. De rechtbank bevestigt dat de inspecteur ook belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft aangegeven betalingsproblemen te ondervinden, maar de rechtbank kan hier geen oordeel over geven, aangezien dit buiten haar bevoegdheid valt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de in rekening gebrachte revisierente en belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4101
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ,
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 juli 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij gelijktijdig bij beschikking € 1.971 aan revisierente en € 135 aan belastingrente in rekening is gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de in rekening gebrachte revisierente en belastingrente ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de in 1.3 genoemde beslissing van de inspecteur. De inspecteur heeft dat bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank als beroepschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor het bijwonen van de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in het jaar 1942, heeft in het jaar 2018 een uitkering ontvangen van Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon) met een waarde van € 9.859. Door Aegon is op de uitkering € 5.127 aan loonbelasting ingehouden.
2.2.
Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018. Daarbij heeft de inspecteur belanghebbende gewezen op de mogelijke verschuldigdheid van revisierente en hoe die revisierente in de aangifte kan worden aangegeven.
2.3.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 ingediend, waarin hij onder meer de uitkering van Aegon van € 9.859 heeft aangegeven als “afkoopsom lijfrente die onder de loonheffing valt”. In de aangifte heeft belanghebbende geen revisierente verantwoord.
2.4.
De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere informatie over de uitkering van Aegon aan te leveren. Daarna heeft de inspecteur een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 opgelegd. Daarbij is hij uitgegaan van de inkomensgegevens zoals die zijn vermeld in de aangifte. Bij die aanslag heeft de inspecteur € 1.971 aan revisierente en € 135 aan belastingrente in rekening gebracht.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht aan belanghebbende revisierente en belastingrente in rekening heeft gebracht bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018. Dat doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
In de aangifte van belanghebbende staat dat hij een lijfrenteverzekering heeft afgekocht. De inspecteur heeft een uitdraai uit het renseignementen informatiesysteem overgelegd, waaruit ook volgt dat in het jaar 2018 een afkoop heeft plaatsgevonden van een lijfrenteverzekering die belanghebbende bij Aegon hield. Dat die afkoop heeft plaatsgevonden, wordt door belanghebbende niet betwist. Belanghebbende heeft ook geen stukken aangeleverd waaruit volgt dat het een ander soort spaarrekening of verzekering betreft, waardoor de rechtbank uitgaat van de afkoop van een lijfrenteverzekering.
3.3.
De afkoop van een lijfrenteverzekering leidt ertoe dat op grond van de wet in beginsel revisierente is verschuldigd als de uitkering meer bedraagt dan € 4.351. [1] Omdat de uitkering van Aegon € 9.859 bedraagt, heeft de inspecteur dus in beginsel terecht revisierente bij belanghebbende in rekening gebracht. In beginsel, want onder bepaalde omstandigheden dient het in rekening brengen van revisierente achterwege te blijven. Dat kan, onder meer en kortgezegd, het geval zijn indien belanghebbende in het verleden geen premies van de lijfrenteverzekering in mindering op zijn inkomen heeft gebracht of de lijfrenteverzekering bijvoorbeeld heeft afgesloten vóór 31 december 1991. Als een dergelijke situatie zich voordoet, is het aan belanghebbende om de inspecteur, en in dit stadium ook de rechtbank, daarover van informatie te voorzien. De rechtbank heeft echter onvoldoende gegevens van belanghebbende ontvangen over de lijfrenteverzekering om te kunnen beoordelen of een voorbedoelde uitzonderingssituatie zich voordoet. Dat leidt ertoe dat de rechtbank de wettelijke hoofdregel moet toepassen, zodat revisierente over de uitkering verschuldigd is.
3.4.
De revisierente bedraagt 20 procent van de waarde van de uitkering. De inspecteur heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank de revisierente terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.
3.5.
Op grond van de wet mag over het verschuldigde bedrag aan revisierente ook belastingrente worden berekend. [2] De inspecteur heeft daarom terecht en tot het juiste bedrag ook belastingrente in rekening gebracht.
3.6.
Belanghebbende heeft verder in zijn stukken aangekaart dat hij ten aanzien van de in rekening gebrachte revisierente en belastingrente betalingsproblemen ondervindt. De rechtbank is in deze procedure echter niet bevoegd om een oordeel te geven over de invordering van het te betalen bedrag. Belanghebbende dient zich daarvoor te wenden tot de ontvanger, aan wie de invordering is voorbehouden.
3.7.
Tot slot begrijpt de rechtbank dat het in rekening brengen van revisierente en belastingrente over de uitkering door belanghebbende wordt ervaren als onredelijk en onbillijk en belanghebbende niet alle gevolgen van de afkoop had voorzien. De rechtbank dient echter recht te spreken volgens de wet en het staat haar niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. [3] Ook in zoverre komt de rechtbank niet aan belanghebbendes beroep tegemoet.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de in rekening gebrachte revisierente en belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 5 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.133 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in combinatie met artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Zie artikelen 30j en 30fc van de AWR en de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 september 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:5786.
3.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).