In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij ook revisierente en belastingrente in rekening waren gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze in rekening gebrachte bedragen, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar ongegrond.
De rechtbank behandelt de zaak en constateert dat belanghebbende in 2018 een uitkering van Aegon Levensverzekering N.V. heeft ontvangen, waarover loonbelasting was ingehouden. De inspecteur had belanghebbende gewezen op de mogelijke verschuldigdheid van revisierente en hoe deze in de aangifte kon worden aangegeven. Belanghebbende had echter geen revisierente verantwoord in zijn aangifte. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht revisierente in rekening heeft gebracht, aangezien de uitkering meer dan de wettelijke grens van € 4.351 bedraagt.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende onvoldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie waarin revisierente niet verschuldigd zou zijn. De rechtbank bevestigt dat de inspecteur ook belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft aangegeven betalingsproblemen te ondervinden, maar de rechtbank kan hier geen oordeel over geven, aangezien dit buiten haar bevoegdheid valt. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de in rekening gebrachte revisierente en belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.