Uitspraak
1.De procedure
- de brief van [eiseres] van 17 oktober 2022, met producties A en B;
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- lening huurbetalingen
€
808,66
5.De beslissing
30 november 2022.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de geldlening tussen twee particulieren centraal. De eiseres, moeder van de gedaagde, vordert betaling van een bedrag van € 8.170,05, dat zij aan de gedaagde heeft geleend. De gedaagde betwist het bestaan van de lening en stelt dat de vorderingen zijn verjaard. De procedure begon met een tussenvonnis op 18 mei 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 1 november 2022. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres op 4 augustus 2014 een huurbetaling voor de gedaagde heeft gedaan, die door de gedaagde moest worden terugbetaald. De gedaagde heeft erkend € 2.500,00 te hebben geleend, maar betwist de overige bedragen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot terugbetaling van de huurbetaling niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn pas begint te lopen na de mededeling van de eiseres dat zij de lening opeist. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van € 2.525,66 toe, vermeerderd met wettelijke rente, maar wijst de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.