ECLI:NL:RBZWB:2022:740

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
02-820720-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en oplichting via Marktplaats

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en oplichting via Marktplaats. De verdachte heeft onder valse namen en met gebruik van verschillende prepaid telefoonnummers gereageerd op advertenties voor (cross)motoren. Hij maakte afspraken met de slachtoffers om een proefrit te maken, maar keerde nooit terug. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van recidive en dat de verdachte geen recht had op een ASR (Alternatieve Sanctie Regeling) vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en wees (gedeeltelijk) de vorderingen van de benadeelde partijen toe. De zaak werd behandeld op de zittingen van 12 januari 2021 en 1 februari 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang zijn bezien. De rechtbank concludeerde dat de verdachte door zijn handelen niet alleen de eigendomsrechten van de slachtoffers heeft geschonden, maar ook hun lichamelijke integriteit heeft aangetast. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding en wettelijke rente zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820720-18
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 januari 2021 en 1 februari 2022, waarbij de officier van justitie, bij de laatste zitting mr. K. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn tijdens de zitting de vorderingen behandeld van de benadeelde partijen [naam 1] (hierna: [naam 1]), [naam 2] (hierna: [naam 2]), [naam 3] (hierna: [naam 3]), [naam 4] (hierna: [naam 4]) en [naam 5] (hierna: [naam 5]).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 8 maart 2018 in Breda met geweld de mobiele telefoon van [naam 1] heeft gestolen;
feit 2:in de periode van 31 maart 2018 tot en met 22 mei 2018 in Breda samen met een of meer anderen zes personen heeft opgelicht, dan wel zes (cross)motoren heeft gestolen/verduisterd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Voor feit 1 baseert zij zich op de combinatie van de aangifte van [naam 1] en getuigenverklaring van [getuige], waarin een zelfde signalement wordt gegeven van de dader van de beroving en degene die korte tijd daarna de telefoon buitgemaakt bij deze beroving komt inleveren in de winkel. Verdachte past in zijn geheel binnen het door getuige [getuige] en aangever [naam 1] gegeven signalement. Verdachte heeft ook verklaard in de winkel van getuige [getuige] te zijn geweest. Daarnaast is er het proces-verbaal-bevindingen van verbalisant [naam 6], die verdachte herkent van de beelden gemaakt in de winkel van getuige [getuige].
Met betrekking tot feit 2 geldt dat er sprake is van een zelfde modus operandi, waarbij telkens gebruik wordt gemaakt van hetzelfde IMEI-nummer eindigend op [nummer 1], twee telefoonnummers eindigend op [nummer 2] en [nummer 3] waarbij ook telkens contact is met familie en vrienden van verdachte, eenzelfde IP-adres dat is gekoppeld aan het woonadres van verdachte, het maken van een afspraak in de wijk de [naam 7] te Breda en tot slot het feit dat de potentiële koper steeds hetzelfde signalement geeft, die allemaal terug te herleiden zijn naar verdachte en/of zijn woonadres.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de feiten 1 en 2.
Met betrekking tot feit 1 stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is komen vast te staan dat verdachte de afspraak met aangeefster [naam 1] heeft gemaakt, de telefoon heeft gestolen en deze naderhand heeft gebruikt. Dat verdachte kort na de diefstal van de telefoon in een telefoonwinkel is geweest, maakt dat niet anders.
Met betrekking tot feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is komen vast te staan dat verdachte op de advertenties op Marktplaats heeft gereageerd, de afspraken heeft gemaakt, ter plaatse is gegaan en de (cross)motoren heeft meegenomen. Verdachte voldoet niet aan het opgegeven signalement. Zo had hij in die periode geen blauw gips maar wit gips om zijn rechter arm. In een aantal gevallen is een dermate algemeen voorkomend signalement opgegeven dat daaraan, ondanks dat verdachte voldoet aan dit signalement, geen waarde kan worden toegekend. In twee gevallen is verdachte bij een fotoconfrontatie helemaal niet herkend. Dat het IP-adres kan worden gekoppeld aan zijn woonadres maakt dat niet anders. Er zijn immers meer mensen, waaronder zijn broertje, die van het wifi-netwerk gebruikmaken. Ditzelfde geldt voor het IMEI-nummer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast:
Aangeefster [naam 1] heeft op 3 maart 2018 op Marktplaats een advertentie geplaatst, waarin zij een mobiele telefoon van het merk Samsung te koop aanbood. Op 5 maart 2018 is zij benaderd door een man die zich [naam 8] noemde en belangstelling toonde voor de mobiele telefoon. Op 8 maart 2018 heeft aangeefster via WhatsApp (via het telefoonnummer [telefoonnummer 1]) contact gehad met “[naam 8]” en is zij met hem een verkoopprijs overeengekomen. Tevens is afgesproken dat aangeefster de mobiele telefoon tegen een extra vergoeding naar “[naam 8]” zou brengen. Aangeefster is diezelfde dag omstreeks 14.00 uur met de mobiele telefoon naar het door “[naam 8]” opgegeven adres in Breda gereden, te weten de [adres 2] afgesproken locatie, omstreeks 14.40 uur, is aangeefster door “[naam 8]” van haar mobiele telefoon beroofd. Hij heeft de mobiele telefoon uit haar handen getrokken en is daarmee weggerend.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte degene is geweest die de mobiele telefoon heeft gestolen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte diezelfde middag omstreeks 15.25 uur in de telefoonwinkel [naam 9] in Breda is geweest en daar een mobiele telefoon van het merk Samsung heeft aangeboden. De eigenaar van die winkel, getuige [getuige], zag dat verdachte paste in het signalement van de dader van de beroving dat even daarvoor via een Burgernetmelding was verspreid.
Verder blijkt uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat door “[naam 8]” is gebruikt dat er in de periode van 27 februari 2018 tot 4 juli 2018 meermalen telefonisch contact is geweest met de moeder van verdachte, waaronder ook op 8 maart 2018 omstreeks 14.45 uur, met de broer van verdachte en met [naam 10] en [naam 11] die samen met verdachte in de politiesystemen voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat dit contacten zijn die bij verdachte horen en dat het telefoonnummer waarmee de afspraak met aangeefster [naam 1] is gemaakt derhalve naar hem kan worden herleid. Daar komt bij dat een vriend van getuige [getuige] verdachte herkende als zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] met wie hij op 6 maart 2018, dus slechts twee dagen voor de beroving, een afspraak had om een telefoon via Marktplaats aan te verkopen.
De rechtbank is van oordeel dat er een zodanig korte periode zit tussen de diefstal van de mobiele telefoon en het moment waarop verdachte de telefoonwinkel binnenstapte en een mobiele telefoon aanbood, dat daaruit een rechtstreeks verband tussen verdachte en de diefstal kan worden afgeleid.
Op grond van het voorgaande, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de afspraak met aangeefster [naam 1] heeft gemaakt en de diefstal met geweld heeft gepleegd.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Verdachte wordt primair tenlastegelegd dat hij zich – kort gezegd – in de periode van 31 maart 2018 tot en met 22 mei 2018 in Breda tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van een zestal personen.
Deze verdenking vloeit voort uit het politieonderzoek ‘Bikkelen’, waarbij onder meer onderzoek is gedaan naar de rol van verdachte en zijn eventuele medeverdachten in relatie tot de aangevers.
Uit dat onderzoek is kort samengevat de volgende modus operandi naar voren gekomen bij alle zes personen. De aangevers hebben op Marktplaats een advertentie geplaatst, waarin zij een (cross)motor te koop aanboden. De aangevers hebben vervolgens via de berichtenservice van Marktplaats, telefonisch en/of via WhatsApp contact gehad met een persoon die belangstelling toonde voor de (cross)motor en nagenoeg de vraagprijs bood. Gevraagd werd om een ontmoeting in de wijk [naam 7] in Breda om een proefrit te maken, waar extra voor betaald zou worden door de potentiële koper. Er werd een bestaand adres opgegeven. Dit betrof meestal een flat of een portiek woning met centrale hal. Op de afgesproken tijd en locatie stond de koper buiten te wachten of appte hij dat hij eraan kwam. Vervolgens maakte hij een proefrit op de (cross)motor, soms onder achterlating van een telefoon, waarna hij niet meer terugkeerde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de koper telkens met een valse naam en valse Marktplaatsaccounts, zijnde ‘[naam 8]’, ‘[naam 12]’, ‘[naam 13]’ en ‘[naam 14]’, op de advertenties betreffende (cross)motoren heeft gereageerd. Daarbij is gebruik gemaakt van verschillende telefoonnummers, zijnde [telefoonnummer 1] (gebruikt in het contact met aangeefster [naam 1] van feit 1), [telefoonnummer 2] (gebruikt in het contact met aangever [naam 2]), [telefoonnummer 3] (gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3]), [telefoonnummer 4] (ook gebruikt in het contact met aangever [naam 3]), [telefoonnummer 5] (gebruikt in het contact met aangever [naam 4]) en [telefoonnummer 6] (gebruikt in het contact met aangever [naam 5]).
De telefoonnummers [telefoonnummer 1] (gebruikt in het contact met aangeefster [naam 1]), [telefoonnummer 2] (gebruikt in het contact met aangever [naam 2]) en [telefoonnummer 3] (gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3]) zijn gebruikt in combinatie met hetzelfde IMEI-nummer, zijnde [imeinummer 1]. Dit betekent dat die telefoonnummers telkens in hetzelfde telefoontoestel zaten.
Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers
[telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] blijkt dat er in de periode van 25 maart 2018 tot en met 14 april 2018 telefonisch contact is geweest met de broer van verdachte en met [naam 10] en [naam 11] die samen met verdachte in de politiesystemen voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat dit contacten zijn die bij verdachte horen en dat de telefoonnummers (en daarmee ook de telefoonnummers waarmee de afspraken met aangevers [naam 1], [naam 2] en [naam 3] zijn gemaakt) derhalve naar hem kunnen worden herleid. In de periode van 1 april 2018 tot juli 2018 heeft telefoonnummer [telefoonnummer 3], dat is gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3], telefonisch contact gehad met de broer van verdachte, hetgeen nog een aanwijzing oplevert dat verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de potentiële koper meermalen gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres [mailadres] (in het contact met aangever [naam 15], aangever [naam 4] en aangever [naam 5]), gekoppeld aan het account ‘[naam 14]’ dat op 15 april 2018 is aangemaakt, vanaf het IP-adres [nummer 4] Dit betreft het IP-adres behorende bij de [adres 1] in Breda waar verdachte met zijn ouders, broer en zus woont. Verdachte is de enige op dit adres die in het signalement dat door aangevers is gegeven, past. Daarnaast is in de woning van verdachte een laptop aangetroffen met daarop een foto van een kindje. Een foto van datzelfde kindje is in meerdere zaken (zaak met aangever [naam 3] en aangever [naam 16]) als profielfoto op WhatsApp gebruikt.
Verder is van belang dat zowel aangever [naam 2] wiens motor op 31 maart 2018 is meegenomen, als aangever [naam 16], die zijn motor slechts één week later op 6 april 2018 is kwijtgeraakt, benoemen dat de rechterhand/-arm van degene die de motor meenam in het gips zat. Op een foto in het dossier is te zien dat de rechterhand en -arm van verdachte in het gips zit.
Tot slot is verdachte herkend op camerabeelden, terwijl hij de motor van aangever [naam 15] duwde die achter een boom stond en gecamoufleerd was door middel van gras, slechts twee dagen na de diefstal van de motor.
Verdachte heeft zich bij de politie en de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er meer mensen in die periode van het wifi-netwerk bij hem thuis gebruik hebben gemaakt. De rechtbank acht voornoemde verklaring van verdachte, die hij niet eerder bij de politie of de rechter-commissaris heeft gegeven, ongeloofwaardig en niet aannemelijk. Zijn verklaring wordt ook op geen enkele manier onderbouwd. Verdachte heeft bovendien geen concrete en verifieerbare informatie kunnen en willen geven op grond waarvan het scenario zou kunnen worden onderzocht.
Op basis van het voorgaande, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die op de advertenties op Marktplaats heeft gereageerd, de contacten met de aangevers heeft onderhouden, afspraken met de aangevers heeft gemaakt, ter plaatse is gegaan, een proefritje op de (cross)motoren heeft gemaakt en de (cross)motoren daarna niet meer heeft teruggebracht.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is hoe het bewezenverklaarde gekwalificeerd dient te worden.
Om tot een bewezenverklaring van oplichting te kunnen komen, is vereist dat verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels een ander hebben bewogen tot afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de vaststelling dat door middel van gedragingen die meer inhielden dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging (te weten het reageren op een advertentie, het bieden van de vraagprijs, het maken van een afspraak voor de overdracht), telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen dat zij met een bonafide koper te maken hadden. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot de afgifte van hun (cross)motoren, zodat sprake is van oplichting.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 8 maart 2018 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy S9, imei [imeinummer 2]), toebehorende aan [naam 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat verdachte de telefoon uit de handen van die [naam 1] weggriste;
2.
in de periode van 31 maart 2018 tot en met 22 mei 2018 te Breda met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 16] en [naam 2] en [naam 3] en
[naam 15] en [naam 4] en [naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van een of meerdere (cross)motor(en), hebbende verdachte zich toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- voorgedaan als een bonafide serieuze koper van meerdere (cross)motoren en
- met een valse naam (zijnde niet verdachtes eigen naam) en valse Marktplaatsaccounts, zijnde “[naam 8]” en “[naam 12]” en “[naam 13]” en “[naam 14]” gereageerd op een advertentie op Marktplaats van die [naam 16] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 15] en [naam 4] en [naam 5], in welke advertenties (telkens) een (cross)motor te koop werd aangeboden en
- ( vervolgens) middels WhatsApp-berichten (met meerdere valse namen) en middels telefonische communicatie met steeds wisselende (Prepaid) telefoonnummers een verkoopprijs voor die (cross)motoren afgesproken en gevraagd om die (cross)motoren naar een adres in Breda te brengen en een ontmoeting geregeld met die [naam 16] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 15] en [naam 4] en [naam 5] en
- bij die ontmoetingen aangegeven een proefrit te willen maken met de (cross)motor van die [naam 16] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] (om vervolgens naar later bleek niet terug te keren van die proefrit) en
- een telefoon als onderpand gegeven aan die [naam 3] en [naam 15] en [naam 4] en [naam 5],
waardoor die genoemde [naam 16] en [naam 2] en [naam 3] en [naam 15] en [naam 4] en [naam 5] (telkens) werden bewogen tot bovenomschreven afgifte van die (cross)motoren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte volgens het volwassenenstrafrecht dient te worden berecht. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest. De eis is gebaseerd op de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daarbij is rekening gehouden met het tijdsverloop, het feit dat verdachte nadien niet meer voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht dient te worden berecht. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het tijdsverloop, artikel 63 Sr en het feit dat verdachte in de afgelopen jaren goede stappen heeft gezet qua gedragsverandering en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en een (deels voorwaardelijke) taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende twee maanden schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft onder valse namen op Marktplaats op advertenties gereageerd, waarin (cross)motoren te koop werden aangeboden. Hij heeft zich voorgedaan als zijnde een betrouwbare koper en met de slachtoffers afspraken gemaakt over de verkoopprijs. Hierbij is hij uiterst berekenend te werk gegaan door telkens gebruik te maken van andere (prepaid) telefoonnummers. Verdachte heeft vervolgens op wisselende locaties in de wijk [naam 7] in Breda met de slachtoffers afgesproken en op de (cross)motoren een proefrit gemaakt, waarna hij de (cross)motoren niet meer heeft teruggebracht.
Verdachte heeft door zijn handelen zes personen gedupeerd. Daarmee heeft hij gezorgd voor veel schade en overlast. Verdachte heeft daarbij kennelijk puur uit eigen financieel gewin gehandeld en zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het door de slachtoffers in hem gestelde vertrouwen. Ook meer in het algemeen is het vertrouwen in de handel via internet geschaad, temeer nu Marktplaats bij uitstek het medium is waar veel mensen in goed vertrouwen spullen kopen en verkopen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Hij heeft naar aanleiding van een advertentie op Marktplaats onder valse voorwendselen met het slachtoffer afgesproken, om haar vervolgens te beroven van de aangeboden mobiele telefoon. Hij heeft de mobiele telefoon uit haar handen getrokken en is daarmee weggerend. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar ook op haar lichamelijke integriteit. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin, waarbij hij geheel voorbij is gegaan aan de gevolgen voor het slachtoffer en haar zoon, die van dit voorval getuige is geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort delicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen en/of psychische gevolgen van het gebeurde ondervinden. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. Zeker nu het feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden en verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide koper van de telefoon via Marktplaats. Niet alleen het slachtoffer zal zich nog wel een keer bedenken voordat zij iets durft te verkopen via Marktplaats, maar ook anderen die hier van horen zullen meer op hun hoede zijn. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt het verdachte verder bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond en geen openheid van zaken heeft willen geven. Hij neemt in het geheel geen verantwoordelijkheid voor wat hij heeft gedaan, terwijl hij hiervoor ruim de tijd heeft gehad. Ook ter zitting heeft hij geen verantwoording afgelegd, en neemt hij eerder een onverschillige en/of een uitdagende houding aan.
De persoon van verdachte
Naast de aard en de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, te weten voor diefstal met geweld en afpersing. Kennelijk hebben deze veroordelingen verdachte er niet van weerhouden weer strafbare feiten te plegen. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Ook houdt de rechtbank rekening met het weliswaar gedateerde voorlichtingsrapport dat op 4 augustus 2020 door Reclassering Nederland over verdachte is opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek. De reclassering heeft daardoor geen goed zicht gekregen op verdachte en zich onthouden van een advies omtrent het recidiverisico, de toepassing van adolescentenstrafrecht en de noodzaak tot interventies en/of toezicht.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht?
De verdediging heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten 22 jaar oud was en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren, maar niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, die toch getuigen van een zekere professionaliteit door het telkens gebruikmaken van andere prepaidnummers, en mede gelet op het reclasseringsadvies, onvoldoende aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Redelijke termijn
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is aangevangen. Dit kan anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 25 september 2018, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en is gehoord door de politie. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met zestien maanden, overschreden, terwijl geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden.
Straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en bij straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie geëist, maar de rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De gevangenisstraf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1] (feit 1)
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 807,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 tenlastegelegde diefstal met geweld heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 8 maart 2018. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De benadeelde partij [naam 2] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 5.889,-, waarvan
€ 4.895,- aan materiële schade en € 994,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde oplichting heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.100,-, te weten met betrekking tot de motor. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de onvoldoende onderbouwing van (de omvang van) de schade en de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte en daarvoor therapie heeft gevolgd. Dit is niet onderbouwd door middel van stukken. Voorts brengt de aard en de ernst van de normschending naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dusdanige nadelige gevolgen mee die zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 31 maart 2018. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3
De benadeelde partij [naam 3] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 1.479,96 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde oplichting heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1000,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, mede gelet op de onvoldoende onderbouwing van (de omvang van) de schade en de betwisting daarvan door de verdediging. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 14 april 2018. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
De benadeelde partij [naam 4] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 120,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde oplichting heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 10 mei 2018. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.5
De benadeelde partij [naam 5] (feit 2)
De benadeelde partij [naam 5] vordert een schadevergoeding van € 2.200,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Materiële schadde
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 2 primair tenlastegelegde oplichting heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar, nu het de verkoopprijs betreft die de benadeelde partij met verdachte was overeengekomen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 22 mei 2018. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal gemakkelijk te maken, en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2 primair:oplichting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[naam 1] (feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 807,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1], € 807,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 16 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 2] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 4.100,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 31 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2], € 4.100,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 31 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 51 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 3] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van € 1000,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
14 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3], € 1000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 14 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 4] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van € 120,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
10 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 4], € 120,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 10 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 2 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[naam 5]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 5] van € 2.200,- ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf
22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 5], € 2.200,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 22 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 32 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2022.