4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast:
Aangeefster [naam 1] heeft op 3 maart 2018 op Marktplaats een advertentie geplaatst, waarin zij een mobiele telefoon van het merk Samsung te koop aanbood. Op 5 maart 2018 is zij benaderd door een man die zich [naam 8] noemde en belangstelling toonde voor de mobiele telefoon. Op 8 maart 2018 heeft aangeefster via WhatsApp (via het telefoonnummer [telefoonnummer 1]) contact gehad met “[naam 8]” en is zij met hem een verkoopprijs overeengekomen. Tevens is afgesproken dat aangeefster de mobiele telefoon tegen een extra vergoeding naar “[naam 8]” zou brengen. Aangeefster is diezelfde dag omstreeks 14.00 uur met de mobiele telefoon naar het door “[naam 8]” opgegeven adres in Breda gereden, te weten de [adres 2] afgesproken locatie, omstreeks 14.40 uur, is aangeefster door “[naam 8]” van haar mobiele telefoon beroofd. Hij heeft de mobiele telefoon uit haar handen getrokken en is daarmee weggerend.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte degene is geweest die de mobiele telefoon heeft gestolen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte diezelfde middag omstreeks 15.25 uur in de telefoonwinkel [naam 9] in Breda is geweest en daar een mobiele telefoon van het merk Samsung heeft aangeboden. De eigenaar van die winkel, getuige [getuige], zag dat verdachte paste in het signalement van de dader van de beroving dat even daarvoor via een Burgernetmelding was verspreid.
Verder blijkt uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer dat door “[naam 8]” is gebruikt dat er in de periode van 27 februari 2018 tot 4 juli 2018 meermalen telefonisch contact is geweest met de moeder van verdachte, waaronder ook op 8 maart 2018 omstreeks 14.45 uur, met de broer van verdachte en met [naam 10] en [naam 11] die samen met verdachte in de politiesystemen voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat dit contacten zijn die bij verdachte horen en dat het telefoonnummer waarmee de afspraak met aangeefster [naam 1] is gemaakt derhalve naar hem kan worden herleid. Daar komt bij dat een vriend van getuige [getuige] verdachte herkende als zijnde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] met wie hij op 6 maart 2018, dus slechts twee dagen voor de beroving, een afspraak had om een telefoon via Marktplaats aan te verkopen.
De rechtbank is van oordeel dat er een zodanig korte periode zit tussen de diefstal van de mobiele telefoon en het moment waarop verdachte de telefoonwinkel binnenstapte en een mobiele telefoon aanbood, dat daaruit een rechtstreeks verband tussen verdachte en de diefstal kan worden afgeleid.
Op grond van het voorgaande, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de afspraak met aangeefster [naam 1] heeft gemaakt en de diefstal met geweld heeft gepleegd.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
Verdachte wordt primair tenlastegelegd dat hij zich – kort gezegd – in de periode van 31 maart 2018 tot en met 22 mei 2018 in Breda tezamen en in vereniging met (een) ander(en) schuldig heeft gemaakt aan oplichting van een zestal personen.
Deze verdenking vloeit voort uit het politieonderzoek ‘Bikkelen’, waarbij onder meer onderzoek is gedaan naar de rol van verdachte en zijn eventuele medeverdachten in relatie tot de aangevers.
Uit dat onderzoek is kort samengevat de volgende modus operandi naar voren gekomen bij alle zes personen. De aangevers hebben op Marktplaats een advertentie geplaatst, waarin zij een (cross)motor te koop aanboden. De aangevers hebben vervolgens via de berichtenservice van Marktplaats, telefonisch en/of via WhatsApp contact gehad met een persoon die belangstelling toonde voor de (cross)motor en nagenoeg de vraagprijs bood. Gevraagd werd om een ontmoeting in de wijk [naam 7] in Breda om een proefrit te maken, waar extra voor betaald zou worden door de potentiële koper. Er werd een bestaand adres opgegeven. Dit betrof meestal een flat of een portiek woning met centrale hal. Op de afgesproken tijd en locatie stond de koper buiten te wachten of appte hij dat hij eraan kwam. Vervolgens maakte hij een proefrit op de (cross)motor, soms onder achterlating van een telefoon, waarna hij niet meer terugkeerde.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de koper telkens met een valse naam en valse Marktplaatsaccounts, zijnde ‘[naam 8]’, ‘[naam 12]’, ‘[naam 13]’ en ‘[naam 14]’, op de advertenties betreffende (cross)motoren heeft gereageerd. Daarbij is gebruik gemaakt van verschillende telefoonnummers, zijnde [telefoonnummer 1] (gebruikt in het contact met aangeefster [naam 1] van feit 1), [telefoonnummer 2] (gebruikt in het contact met aangever [naam 2]), [telefoonnummer 3] (gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3]), [telefoonnummer 4] (ook gebruikt in het contact met aangever [naam 3]), [telefoonnummer 5] (gebruikt in het contact met aangever [naam 4]) en [telefoonnummer 6] (gebruikt in het contact met aangever [naam 5]).
De telefoonnummers [telefoonnummer 1] (gebruikt in het contact met aangeefster [naam 1]), [telefoonnummer 2] (gebruikt in het contact met aangever [naam 2]) en [telefoonnummer 3] (gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3]) zijn gebruikt in combinatie met hetzelfde IMEI-nummer, zijnde [imeinummer 1]. Dit betekent dat die telefoonnummers telkens in hetzelfde telefoontoestel zaten.
Uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers
[telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 4] blijkt dat er in de periode van 25 maart 2018 tot en met 14 april 2018 telefonisch contact is geweest met de broer van verdachte en met [naam 10] en [naam 11] die samen met verdachte in de politiesystemen voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat dit contacten zijn die bij verdachte horen en dat de telefoonnummers (en daarmee ook de telefoonnummers waarmee de afspraken met aangevers [naam 1], [naam 2] en [naam 3] zijn gemaakt) derhalve naar hem kunnen worden herleid. In de periode van 1 april 2018 tot juli 2018 heeft telefoonnummer [telefoonnummer 3], dat is gebruikt in het contact met aangevers [naam 16] en [naam 3], telefonisch contact gehad met de broer van verdachte, hetgeen nog een aanwijzing oplevert dat verdachte de gebruiker was van dit telefoonnummer.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de potentiële koper meermalen gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres [mailadres] (in het contact met aangever [naam 15], aangever [naam 4] en aangever [naam 5]), gekoppeld aan het account ‘[naam 14]’ dat op 15 april 2018 is aangemaakt, vanaf het IP-adres [nummer 4] Dit betreft het IP-adres behorende bij de [adres 1] in Breda waar verdachte met zijn ouders, broer en zus woont. Verdachte is de enige op dit adres die in het signalement dat door aangevers is gegeven, past. Daarnaast is in de woning van verdachte een laptop aangetroffen met daarop een foto van een kindje. Een foto van datzelfde kindje is in meerdere zaken (zaak met aangever [naam 3] en aangever [naam 16]) als profielfoto op WhatsApp gebruikt.
Verder is van belang dat zowel aangever [naam 2] wiens motor op 31 maart 2018 is meegenomen, als aangever [naam 16], die zijn motor slechts één week later op 6 april 2018 is kwijtgeraakt, benoemen dat de rechterhand/-arm van degene die de motor meenam in het gips zat. Op een foto in het dossier is te zien dat de rechterhand en -arm van verdachte in het gips zit.
Tot slot is verdachte herkend op camerabeelden, terwijl hij de motor van aangever [naam 15] duwde die achter een boom stond en gecamoufleerd was door middel van gras, slechts twee dagen na de diefstal van de motor.
Verdachte heeft zich bij de politie en de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er meer mensen in die periode van het wifi-netwerk bij hem thuis gebruik hebben gemaakt. De rechtbank acht voornoemde verklaring van verdachte, die hij niet eerder bij de politie of de rechter-commissaris heeft gegeven, ongeloofwaardig en niet aannemelijk. Zijn verklaring wordt ook op geen enkele manier onderbouwd. Verdachte heeft bovendien geen concrete en verifieerbare informatie kunnen en willen geven op grond waarvan het scenario zou kunnen worden onderzocht.
Op basis van het voorgaande, alles in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die op de advertenties op Marktplaats heeft gereageerd, de contacten met de aangevers heeft onderhouden, afspraken met de aangevers heeft gemaakt, ter plaatse is gegaan, een proefritje op de (cross)motoren heeft gemaakt en de (cross)motoren daarna niet meer heeft teruggebracht.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is hoe het bewezenverklaarde gekwalificeerd dient te worden.
Om tot een bewezenverklaring van oplichting te kunnen komen, is vereist dat verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet verdachte door middel van het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels een ander hebben bewogen tot afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de vaststelling dat door middel van gedragingen die meer inhielden dan een enkele leugen of een enkele misleidende gedraging (te weten het reageren op een advertentie, het bieden van de vraagprijs, het maken van een afspraak voor de overdracht), telkens bij de aangevers de onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen dat zij met een bonafide koper te maken hadden. De aangevers zijn hierdoor bewogen tot de afgifte van hun (cross)motoren, zodat sprake is van oplichting.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit samen met een ander heeft begaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.