ECLI:NL:RBZWB:2022:7456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake Wajong-uitkering en de weigering van het UWV om terug te komen op eerdere beslissing

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiseres had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was per 27 juni 2004 ingetrokken na een herbeoordeling door het UWV. Eiseres heeft in 2020 opnieuw een aanvraag ingediend, die door het UWV werd afgewezen met de stelling dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van de eerdere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat haar medische situatie was verslechterd, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op de beslissing van 28 april 2004. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is voor toegenomen beperkingen binnen de relevante periode van vijf jaar na de intrekking van de Wajong-uitkering. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5235 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres betreffende haar recht op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het UWV heeft de aanvraag van eiseres van 7 december 2020 om terug te komen op de beslissing van 28 april 2004 over haar recht op een Wajong-uitkering met het besluit van 19 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door [naam betrokkene] de gemachtigde van eiseres, en mr. M. Reitsma namens het UWV.

Feiten

1. Het UWV heeft aan eiseres (geboren op [geboortedatum] 1974, 18e verjaardag: [geboortedatum] 1992) met ingang van 28 februari 2001 een Wajong-uitkering toegekend.
Bij besluit van 28 april 2004 heeft het UWV, na een eerstejaars herbeoordeling, de Wajong-uitkering van eiseres ingetrokken per 27 juni 2004. Daarbij is overwogen dat eiseres met werkzaamheden ongeveer 100% kan verdienen van hetgeen een gelijksoortige gezonde persoon zou verdienen.
Bij beslissing op bezwaar van 15 december 2004 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de intrekking van haar Wajong-uitkering ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 juli 2005 heeft de rechtbank het beroep van eiseres (met zaaknummer BRE 05/58) tegen de beslissing op bezwaar van 15 december 2004 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 25 april 2008 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Op 12 april 2017 en 4 december 2020 heeft eiseres opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij beslissingen van 8 juni 2017 en 15 december 2020 heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat deze aanvragen, onder verwijzing naar de eerdere beëindiging van de Wajong-uitkering, niet in behandeling worden genomen.
Bij het primaire besluit van 19 januari 2021 heeft het UWV de aanvraag van eiseres van 7 december 2020 niet in behandeling genomen, onder verwijzing naar de eerdere beëindiging van de Wajong-uitkering. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 13 oktober 2021 heeft een (telefonische) hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de aanvraag van eiseres aangemerkt moet worden als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 28 april 2004. Volgens het UWV is geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden op het besluit van 28 april 2004. Evenmin is gebleken van toegenomen beperkingen in de periode van vijf jaar na 27 juni 2004.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het UWV in het bestreden besluit op goede gronden heeft geweigerd terug te komen op het besluit van 28 april 2004. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Medische beoordeling door het UWV
3. Aan de besluitvorming heeft het UWV een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) ten grondslag gelegd.
3.1
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en de telefonische hoorzitting bijgewoond. Hij rapporteert op 14 oktober 2021 het volgende. Eiseres heeft tijdens de beoordeling van 20 februari 2004 diverse klachten benoemd, namelijk angsten, agorafobie, arachnofobie, claustrofobie, hyperventilatie, klachten van het linkeroog, mogelijke dyslexie, hoofdpijnen, oedemen, kortademigheid, mictie-klachten, pijnklachten van de lage rug en energetische klachten. In deze procedure heeft eiseres medische stukken ingebracht over de periode van 1988 tot 2021, die het beloop van de klachten omschrijven. Uit deze stukken blijkt volgens de verzekeringsarts b&b echter niet dat op de datum in geding (27 juni 2004) sprake is geweest van een andere dan wel ernstigere medische situatie dan waar destijds vanuit is gegaan. De brieven van reumatoloog [naam reumatoloog] (28 juli 2004) en revalidatiearts [naam revalidatiearts] (29 november 2004) geven een nadere duiding van de ervaren fysieke klachten, gekaderd binnen de diagnose fibromyalgie. Uit de brieven kan geen toename van beperkingen worden afgeleid. De brief van orthopeed [naam orthopeed] (2014) en navolgende brieven zien niet op de medische situatie dan wel het functioneren van eiseres in de periode vanaf datum in geding tot vijf jaar daarna. De verzekeringsarts b&b is van mening dat geen sprake is van nieuwe feiten en of omstandigheden die aanleiding geven tot herziening van het besluit van 28 april 2004. Ook is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen de periode van vijf jaar na 27 juni 2004.
Beroepsgronden
4. Eiseres voert in beroep aan dat zij met de in bezwaar aangeleverde medische gegevens in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. In 2003 en 2004 was de diagnose fibromyalgie als oorzaak voor haar lichamelijke klachten en de medicatie tegen de pijn nog niet bekend. Deze stukken konden daarom niet eerder worden overgelegd. Vervolgens stelt eiseres dat haar klachten in de vijf jaar na 27 juni 2004 zijn toegenomen door de fibromyalgie en leiden tot verdergaande beperkingen, vergelijkbaar met die zoals verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van juni 2003. Haar lage rug- en knieklachten, en ook de pijnklachten in haar benen, zijn niet goed ingeschat. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de brieven van reumatoloog [naam reumatoloog] , revalidatiearts [naam revalidatiearts] , de huisarts en klinisch psychologe [naam psychologe] . Tevens brengt eiseres in beroep een brief in van 31 mei 2006 van internist [naam internist] , waarin de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom wordt vastgesteld.
Beoordeling door de rechtbank
5.
Herhaalde aanvraag
5.1
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van eiseres van 7 december 2020 door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst,
wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de CRvB. [1] Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:
- dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),
- dat een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of
- dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
In dit geval is de aanvraag van eiseres door het UWV aangemerkt als een verzoek terug te komen op het eerdere besluit van 28 april 2004 naar het verleden en tevens als een beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het beroep uitsluitend ziet op de toegenomen beperkingen per juni 2004 en dus binnen vijf jaar na het eerdere besluit van 28 april 2004. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep hier ook van uitgaan.
5.2
Toegenomen arbeidsongeschiktheid
Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen binnen vijf jaar na het besluit van 28 april 2004 (Amber-termijn) zijn toegenomen vanwege toename van de fybromyalgie. Zij verwijst daartoe naar de brieven van reumatoloog [naam reumatoloog] , revalidatiearts [naam revalidatiearts] , de huisarts, klinisch psychologe [naam psychologe] en internist [naam internist] .
De verzekeringsarts b&b heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen binnen de periode van vijf jaar na 27 juni 2004.
Naar vaste rechtspraak en gelet op het feit dat eiseres is geboren in 1974 (en dus vóór 1 januari 1980), dient de beoordeling van de aanspraken van eiseres enkel plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de AAW. [2] Ten tijde van het bestreden besluit was artikel XXIV van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen nog van toepassing.
De rechtbank stelt vast dat de periode van toegenomen arbeidsongeschiktheid, op grond van artikel 32a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW, de periode betreft van vijf jaar na het eerder genomen intrekkingsbesluit van 28 april 2004 en loopt van 27 juni 2004 (intrekkingsdatum) tot en met 27 juni 2009.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat uit de overgelegde medische informatie niet kan worden afgeleid dat sprake is van een toename van de beperkingen van eiseres. De in bezwaar overgelegde medische stukken van voor 27 juni 2004 zijn meegenomen in de eerdere beoordeling. Uit de brieven van reumatoloog [naam reumatoloog] van 28 juli 2004 en van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 29 november 2004 blijkt dat eiseres fysieke klachten ervaart, die zijn gekaderd binnen de diagnose fibromyalgie. Internist [naam internist] schrijft in de brief van 31 mei 2006 dat de klachten van eiseres geduid moeten worden als het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), maar benadrukt daarbij de afwezigheid van lichamelijke ziekte. Uit deze brief blijkt niet dat het CVS dusdanig ernstig is dat voor de vermoeidheidsklachten meer beperkingen dienen te worden aangenomen. De rechtbank overweegt dat aan een andere of aanvullende diagnose ter verklaring van de klachten niet zonder meer kan worden ontleend dat er meer of andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen. [3] Dit geldt te meer nu in de brieven van de reumatoloog, de revalidatiearts en de internist de door eiseres ervaren klachten zijn vermeld, maar dat tevens aan eiseres het advies is gegeven om haar conditie op te bouwen, normaal te functioneren en zoveel mogelijk actief te blijven. De subjectieve klachtbeleving door eiseres kan niet bepalend zijn voor de vaststelling van beperkingen. De brieven van orthopedisch chirurg [naam orthopeed] van 9 mei 2014 en van klinisch psycholoog [naam psychologe] van 28 mei 2021 zien niet op de medische omstandigheden van eiseres op datum in geding en de vijf jaren daarna.
De verzekeringsarts b&b heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van toegenomen beperkingen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na de intrekking van de Wajong-uitkering per 27 juni 2004.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd terug te komen van de beslissing van 28 april 2004. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 4:6 van de Awb
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW)
Artikel 32a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW
Indien degene die aan het einde van de in artikel 6, eerste lid, bedoelde wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na het bereiken van het einde van die wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, vindt toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.”

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2, en van
2.Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 6 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2162.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1398 en van 24 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2287.