ECLI:NL:RBZWB:2022:7504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/5262
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake verzoek om geheimhouding van de inspecteur van de belastingdienst

Op 12 december 2022 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over het verzoek van de inspecteur van de belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in een lopende procedure. De inspecteur had op 7 maart 2022 een verzoek ingediend om geheimhouding op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij hij zich beroeepte op de privacy van (niet-)natuurlijke personen en de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad. De rechtbank heeft de gemachtigde van de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verzoek om geheimhouding. De gemachtigde heeft bezwaar gemaakt tegen de geheimhouding en betoogd dat sommige stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling of een stuk als 8:42-stuk kan worden aangemerkt, toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de inspecteur geen belang meer heeft bij geheimhouding van het memo, omdat dit niet op beveiligde wijze is geschoond. De rechtbank heeft vervolgens de geschoonde versies van de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de redenen van de inspecteur voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank heeft het verzoek om geheimhouding voor het memo afgewezen, maar het verzoek voor de overige stukken toegewezen, waarbij de privacy van betrokkenen en de vertrouwelijkheid van intern beraad zwaarwegende redenen vormden voor de geheimhouding.

De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend geïnformeerd. Tegen deze beslissing kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5262 en 21/5263
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 12 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats 1], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft, met dagtekening 7 maart 2022, een verweerschrift ingediend. Verder heeft de inspecteur, bij afzonderlijke brief van eveneens 7 maart 2022 (de brief), een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan. In de brief is het verzoek om geheimhouding toegelicht (de toelichting). Bij de brief heeft de inspecteur een gesloten enveloppe overgelegd met daarin, opgeslagen op een USB-stick, de deels geheimgehouden stukken. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en van de brief aan de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) verstrekt.
1.2.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven:
een geschoonde versie van het [proces-verbaal] met dossiernummer [dossiernummer] en met zaaknaam “[zaaknaam]” (het [proces-verbaal]);
een geschoonde versie van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te [plaats 2] d.d. [datum] met rolnummer [rolnummer] (het Belgische vonnis);
een geschoonde versie van een e-mailbericht d.d. 31 maart 2021 van een [X]-medewerker aan de bezwaarbehandelaar (het e-mailbericht van 31 maart 2021);
een geschoonde versie van het memo [belanghebbende] dossier [dossiernummer] “[zaaknaam]” d.d. 16 april 2021 (het memo);
een geschoonde versie van interne e-mailberichten uit de periode maart tot en met mei 2021 van de Douane (de e-mailberichten van de Douane).
Ten aanzien van alle stukken doet de inspecteur een beroep op geheimhouding van persoonsgegevens van (niet-)natuurlijke personen. Ten aanzien van het memo en de e-mailberichten van de Douane beroept de inspecteur zich tevens op de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad.
1.3.
De gemachtigde heeft, bij brief van 1 juni 2022, gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft hij aangegeven dat de inspecteur allerlei stukken heeft overgelegd, waaronder deels geheimgehouden stukken, die geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb (8:42-stukken). De gemachtigde heeft de geheimhoudingskamer verzocht om eerst vast te stellen of stukken überhaupt op de zaak betrekking hebben. Voorts heeft de gemachtigde aangegeven dat hij niet akkoord gaat met geheimhouding en dat hij dit graag nader toelicht tijdens een zitting.
1.4.
De rechtbank heeft de gemachtigde bij brief van 21 juli 2022 geïnformeerd dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als 8:42-stuk als uitgangspunt toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist en dat in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd in de brief van 1 juni 2022 geen aanleiding wordt gezien om van dit uitgangspunt af te wijken. Verder heeft de rechtbank de gemachtigde, onder verwijzing naar een uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 april 2018 [1] , geïnformeerd dat de geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om vóór 22 augustus 2022 schriftelijk te motiveren waarom volgens belanghebbende afwijzend moet worden beslist op het verzoek om geheimhouding. Op verzoek van de gemachtigde heeft de rechtbank de termijn voor de hiervoor bedoelde schriftelijke motivering verlengd tot 5 september 2022.
1.5.
De gemachtigde heeft bij brief van 22 augustus 2022 gemotiveerd waarom deels afwijzend moet worden beslist op het verzoek om geheimhouding. Belanghebbende verzet zich niet tegen geheimhouding van persoonsgegevens van (niet-) natuurlijke personen, maar wel tegen het beroep op de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad. Ten aanzien van een aantal stukken is wederom gesteld dat het geen 8:42-stukken zijn. Tot slot merkt de gemachtigde op dat de geschoonde versie van de e-mailberichten van de Douane volgens de inspecteur als onderdeel 11 van bijlage 32 bij het verweerschrift is gevoegd, maar dat bijlage 32 bij het verweerschrift slechts 8 onderdelen telt.
1.6.
Bij brief van 2 september 2022 heeft de inspecteur, betreffende de geschoonde versie van de e-mailberichten van de Douane, meegedeeld dat in het verzoek om geheimhouding abusievelijk is verwezen naar onderdeel 11 van bijlage 32 bij het verweerschrift, maar dat dit onderdeel 11 van bijlage 33 bij het verweerschrift moet zijn.

2.Overwegingen

Artikel 8:42 van de Awb
2.1.
De geheimhoudingskamer verwijst naar de onderdelen 1.3 tot en met 1.5 van deze beslissing. De geheimhoudingskamer blijft bij het oordeel dat niet wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als 8:42-stuk toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist. Ook in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd in de brief van 22 augustus 2022 wordt geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken. In het onderstaande zal de geheimhoudingskamer er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat de geheimgehouden stukken 8:42-stukken zijn. Dit dient ook de proceseconomie. Zou immers de geheimhoudingskamer oordelen dat geen sprake is van een 8:42-stuk en de hoofdkamer zou anders oordelen, dan zou opnieuw een geheimhoudingsprocedure moeten volgen. De hoofdkamer zal hierover een eindoordeel geven.
Kader voor beoordeling artikel 8:29 van de Awb
2.2.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet automatisch mee dat die stukken (volledig) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door een partij worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.4.
Uit de toelichting leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant a. als bedoeld in 2.3.
2.5.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Vooraf
2.6.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat alleen de geheimhouding van de delen van het memo en van de e-mailberichten van de Douane die volgens de inspecteur vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad (nog) in geschil is. De overige geschoonde passages betreffen alle persoonsgegevens van (niet-)natuurlijke personen of gegevens waaruit die persoonsgegevens rechtstreeks kunnen worden afgeleid. Aangezien belanghebbende zich daartegen niet verzet, wordt het verzoek om geheimhouding voor die passages toegewezen.
2.7.
De inspecteur heeft de geschoonde versies van de in 1.2 bedoelde stukken aangeleverd op een tweetal USB-sticks. Eén van die USB-sticks is door de rechtbank aan de gemachtigde toegezonden. In de brief van de gemachtigde van 22 augustus 2022 staat dat het memo niet op beveiligde wijze is geschoond, waardoor het mogelijk was om de geschoonde passages leesbaar te maken. De gemachtigde heeft een ongeschoonde versie van het memo bij de brief van 22 augustus 2022 gevoegd. De geheimhoudingskamer stelt vast dat de inspecteur gelet hierop geen belang meer heeft bij geheimhouding van het memo. Het verzoek om geheimhouding van het memo zal dan ook worden afgewezen.
Beoordeling van het verzoek
2.8.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken (veronderstellend dat deze stukken op de zaak betrekking hebben in de zin van artikel 8:42 van de Awb) en van de stukken van de hoofdzaak. Deze stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming (de inhoud van de discussie zou volgens belanghebbende van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag of haar ten onrechte een integrale proceskostenvergoeding is onthouden) tegenover de redenen van de inspecteur om passages van die stukken geheim te houden (de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad).
2.9.
De geheimhoudingskamer overweegt dat de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. [2] Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet bij belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen.
2.10.
Gelet op de aard en inhoud van de e-mailberichten van de Douane is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De geschoonde passages in deze e-mailberichten betreffen, naast persoonsgegevens van natuurlijke personen, passages die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Dat die passages niet bij belanghebbende bekende feitelijke informatie bevatten is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Van misleiding, omdat de inspecteur andere belangen zou hebben om het stuk geheim te houden, is de rechtbank niet gebleken. Ook al zouden de e-mailberichten een licht werpen op het handelen van de inspecteur, welk handelen in de hoofdzaak ter discussie staat, – hetgeen de rechtbank nadrukkelijk in het midden laat – dan nog weegt het recht van de inspecteur op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad en intercollegiale toetsing aanzienlijk zwaarder. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding in zoverre gerechtvaardigd is.

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
  • wijst het verzoek om geheimhouding af voor zover het betreft het memo [belanghebbende] dossier [dossiernummer] “[zaaknaam]” d.d. 16 april 2021;
  • wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige toe.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 12 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

2.Vgl. conclusie A-G Wattel 25 april 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BA3851, punten 4.12, 4.15 en 4.21.