Op 12 december 2022 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over het verzoek van de inspecteur van de belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in een lopende procedure. De inspecteur had op 7 maart 2022 een verzoek ingediend om geheimhouding op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij hij zich beroeepte op de privacy van (niet-)natuurlijke personen en de vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad. De rechtbank heeft de gemachtigde van de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verzoek om geheimhouding. De gemachtigde heeft bezwaar gemaakt tegen de geheimhouding en betoogd dat sommige stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling of een stuk als 8:42-stuk kan worden aangemerkt, toebehoort aan de kamer die in de hoofdzaak beslist. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat de inspecteur geen belang meer heeft bij geheimhouding van het memo, omdat dit niet op beveiligde wijze is geschoond. De rechtbank heeft vervolgens de geschoonde versies van de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de redenen van de inspecteur voor geheimhouding zwaarder wegen dan het belang van de belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De rechtbank heeft het verzoek om geheimhouding voor het memo afgewezen, maar het verzoek voor de overige stukken toegewezen, waarbij de privacy van betrokkenen en de vertrouwelijkheid van intern beraad zwaarwegende redenen vormden voor de geheimhouding.
De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend geïnformeerd. Tegen deze beslissing kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak.