ECLI:NL:RBZWB:2022:7531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
02/067660-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • A. Toekoen
  • D. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortgezette handeling diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, afpersing in vereniging en medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met bedreiging van geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte feiten die plaatsvonden op 31 december 2021 en 7 januari 2022, waarbij de verdachte samen met anderen slachtoffers heeft bedreigd en beroofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 31 december 2021 samen met anderen de vrijheid van slachtoffer 1 heeft ontnomen door hem met geweld te bedreigen en goederen van hem af te nemen. Op 7 januari 2022 heeft de verdachte geprobeerd om slachtoffer 2 zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en hem te bedreigen met een mes. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de verklaringen van de slachtoffers en de aangetroffen bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 130 uur. Daarnaast werd een leerstraf opgelegd en werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, slachtoffer 1, ter hoogte van € 3.849,=, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/067660-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. R. el Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 31 december 2021 samen met anderen dan wel alleen met geweld of bedreiging met geweld goederen heeft weggenomen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van goederen;
feit 2:op 31 december 2021 samen met anderen dan wel alleen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd;
feit 3:op 7 januari 2022 samen met een ander dan wel alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 4:op 7 januari 2022 samen met een ander dan wel alleen [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen € 1.200,= van aangever [slachtoffer 1] heeft weggenomen terwijl zij hem met geweld bedreigden en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van zijn pinpas, twee TOTO-loten, een telefoon en pasjes, waaronder zijn rijsbewijs, zoals onder 1 ten laste is gelegd. De officier van justitie neemt voor zijn beoordeling de aangifte van [slachtoffer 1] als uitgangspunt. Hij heeft gedetailleerd over dit feit verklaard en zijn verklaring wordt grotendeels door de verklaring van verdachte bevestigd. De officier van justitie gaat ervan uit dat bij dit feit, anders dan verdachte heeft verklaard, twee messen zijn gebruikt. Hij gelooft niet dat aangever het gebruik van deze messen heeft verzonnen. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] eveneens wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer 1] heeft zijn auto door toedoen van verdachte en zijn medeverdachten enige tijd niet kunnen verlaten. Ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, merkt de officier van justitie allereerst op dat pas op de zitting duidelijk is geworden dat verdachte samen met een ander ook aangever [slachtoffer 2] van zijn pinpas wilde beroven en hiermee geld wilde pinnen. Omdat verdachte hierover bij de politie anders heeft verklaard, is dit niet zo ten laste gelegd. Het wel onder 3 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 2] , het letsel dat door de verbalisanten bij hem werd gezien en gevoeld en de op de plaats van het delict aangetroffen ijzeren staaf. [slachtoffer 2] is met deze staaf op zijn hoofd en op zijn benen geslagen, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De officier van justitie acht verder de onder 4 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie gaat er ook wat dit feit betreft vanuit dat hierbij, anders dan verdachte heeft verklaard, een mes is gebruikt. Er is ook een mes op de plaats van het delict aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 ten laste gelegde diefstal met bedreiging van geweld in vereniging, nu de ten laste gelegde goederen niet van [slachtoffer 1] zijn weggenomen en er geen gebruik is gemaakt van geweld of bedreiging met geweld. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde afpersing in vereniging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Wel verzoekt de verdediging om verdachte partieel vrij te spreken van de geweldshandelingen die zien op het gebruik van messen. Verdachte heeft immers verklaard dat er door hem en door de anderen geen messen zijn gebruikt. Alleen [slachtoffer 1] heeft over het gebruik van messen verklaard. Zijn verklaring is echter onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs hiervan te komen. Ook verzoekt de verdediging om verdachte partieel vrij te spreken van de ten laste gelegde bedreiging om de kinderen van [slachtoffer 1] iets aan te doen. Ook hiervoor geldt dat alleen de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende is om tot wettig en overtuigende bewijs hiervan te komen. Daarnaast is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer 1] heeft zijn auto immers kunnen verlaten en ook omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er messen zijn gebruikt. De verdediging verzoekt verdachte dan ook van feit 2 vrij te spreken. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen van feit 2, dan is de verdediging van mening dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is geweest van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Verder is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Verdachte ontkent dat hij of de ander gebruik heeft gemaakt van een ijzeren staaf en een mes, laat staan dat [slachtoffer 2] door een van hen met een ijzeren staaf is geslagen. De verklaring van [slachtoffer 2] hierover vindt geen steun in andere bewijsmiddelen in het dossier. Alleen zijn verklaring is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs hiervan te komen. Daarbij heeft [getuige] ook geen wapens bij verdachte en zijn medeverdachte gezien. Mogelijk dat [slachtoffer 2] zijn hoofd heeft gestoten bij het verlaten van zijn auto en dat daardoor het letsel is veroorzaakt. Mocht de rechtbank toch bewezen achten dat [slachtoffer 2] met een ijzeren staaf is geslagen, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat zonder nadere informatie over deze staaf het enkele slaan met een ijzeren staaf niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Uit het dossier kan niet worden afgeleid of er doelbewust op het hoofd en de benen van [slachtoffer 2] is geslagen, met welke kracht er is geslagen, met wat voor ijzeren stang er is geslagen en of dat met het slaan hiermee het risico op zwaar lichamelijk letsel in het leven kan worden geroepen. De rechtbank verzoekt verdachte dan ook van feit 3 vrij te spreken. Tot slot is de verdediging van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 4 ten laste gelegde medeplegen van bedreiging met een mes. Zoals reeds eerder aangegeven kan met de enkele verklaring van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat er door verdachte of zijn medeverdachte een mes is gebruikt. De verdediging verzoekt verdachte daarom ook van feit 4 vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er een nepprofiel is aangemaakt op datingsite Badoo. Men heeft zich daarbij voorgedaan als ene ‘ [naam] ’ met het doel om een afspraak in te plannen met diverse mannen en deze vervolgens te beroven. Op 31 december 2021 is uit naam van deze ‘ [naam] ’ in Tilburg een afspraak gemaakt met [slachtoffer 1] . Toen [slachtoffer 1] met zijn auto op de afgesproken plek aankwam, stapte niet [naam] bij hem in de auto maar verdachte en twee andere jongens. Verdachte ging naast [slachtoffer 1] zitten en de twee anderen gingen op de achterbank zitten. Verdachte had een mes in zijn hand en zei tegen [slachtoffer 1] dat hij moest doen wat zij zeiden. Vervolgens gaf hij [slachtoffer 1] aanwijzingen over waar hij heen moest rijden. Op een bepaald moment moest hij stoppen op een parkeerplaats. Verdachte zei dat hij geld wilde hebben. Toen [slachtoffer 1] zei dat hij geen geld had, moest hij inloggen op zijn telefoon en zijn bankgegevens laten zien. Omdat dit niet lukte, pakte verdachte de telefoon uit de hand van [slachtoffer 1] . Hij wees een aantal contacten aan die [slachtoffer 1] moest bellen. [slachtoffer 1] moest deze contacten vragen geld over te maken naar zijn bankrekening. Uiteindelijk werden er twaalf contacten gebeld en werd door een vijftal contacten in totaal € 1.030,= via een tikkie aan [slachtoffer 1] overgemaakt. Hierdoor stond er vervolgens iets meer dan € 1.200,= op de bankrekening van [slachtoffer 1] . Daarna moest [slachtoffer 1] zijn pinpas aan verdachte geven en zijn broekzakken leegmaken. Hij moest ook de twee TOTO-loten die in zijn broekzak zaten aan verdachte afstaan. Vervolgens moest hij naar een pinautomaat rijden. Tijdens het rijden hield verdachte het mes voor [slachtoffer 1] en ook de man die achter hem zat hield een mes tegen zijn nek. Bij de pinautomaat stapte verdachte uit en ging hij pinnen met de pinpas van [slachtoffer 1] en met de van hem verkregen pincode. Al snel kwam verdachte terug en moest [slachtoffer 1] van hem zijn limiet verhogen, omdat hij maar
€ 500,= kon pinnen. [slachtoffer 1] heeft het limiet vervolgens op € 1.200,= gezet, waarna verdachte dit bedrag heeft gepind. De andere twee personen bleven op dat moment bij [slachtoffer 1] in de auto zitten met het mes op zijn nek. Na het pinnen moest [slachtoffer 1] weer terugrijden naar de parkeerplaats. [slachtoffer 1] kreeg daar zijn telefoon weer terug. Wel moest hij van verdachte zijn rijbewijs inleveren en andere pasjes afgeven. Ook werd tegen [slachtoffer 1] gezegd dat zij zijn kinderen iets zouden aandoen als hij naar de politie zou gaan.
Feiten 3 en 4
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank tevens vast op 7 januari 2022 in Tilburg opnieuw met het nepaccount op Badoo onder de naam ‘ [naam] ’ een afspraak is gemaakt, ditmaal met [slachtoffer 2] . Verdachte heeft op zitting verklaard dat het de bedoeling was ook [slachtoffer 2] te beroven en/of hem geld te laten pinnen voor hen. Toen [slachtoffer 2] met zijn auto op de aangesproken plek aankwam, kwamen twee jongens naar zijn auto gelopen. Een van deze jongens, naar later bleek verdachte, trok de bestuurdersportier open en begon met een ijzeren staaf op de benen van [slachtoffer 2] te slaan. Hierdoor voelde [slachtoffer 2] pijn aan zijn benen. Later bleek dat hierdoor zijn linkerbeen dik was geworden en dat hij op zijn rechterbeen een blauwe plek had. Verdachte sloeg ook nog twee keer met de staaf op het hoofd van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] moest vervolgens van verdachte uitstappen. Tijdens het uitstappen zag en voelde [slachtoffer 2] dat verdachte hem weer met de ijzeren staaf twee keer op zijn hoofd sloeg. Hierdoor voelde [slachtoffer 2] pijn. Later bleek dat hij als gevolg hiervan bulten op zijn hoofd had, welke later door de verbalisanten zijn gevoeld en gezien. Vervolgens zag [slachtoffer 2] dat de ander een mes in zijn handen had. Door dit mes voelde hij zich erg bedreigd. [slachtoffer 2] moest lopen in de richting van een nabijgelegen veldje. Hij moest daarbij stil zijn en naar beneden kijken. Hij werd daarbij door verdachte en de ander aan weerszijden bij zijn schouders vastgepakt, terwijl zij in hun andere hand de ijzeren staaf en het mes vasthadden. Bij het veldje kwam een man aangelopen, naar later bleek [getuige] , waardoor verdachte en de andere jongen afgeleid raakten. Hierop zag [slachtoffer 2] de kans om het mes af te pakken. Vervolgens lieten zij hem los en renden zij weg richting de auto van [slachtoffer 2] . Bij de auto aangekomen gooide verdachte de ijzeren staaf op de auto waardoor er schade aan de auto is ontstaan. Deze staaf werd later in de nabijgelegen bosjes aangetroffen.
Gebruik messen feiten 1, 2 en 4
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen ten aanzien van deze feiten, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat bij feiten 1 en 2 twee messen zijn gebruikt en bij feit 4 één mes. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te twijfelen. Zij hebben gedetailleerde verklaringen afgelegd, die grotendeels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte zelf. In het dossier zijn geen aanwijzingen gevonden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar kenden. Desondanks verklaarden zij beiden afzonderlijk van elkaar over het gebruik van één of meerdere messen. Hierbij is sprake geweest van dezelfde modus operandi. Beiden werden namelijk naar de plaats van het delict gelokt nadat zij via datingsite Badoo een afspraak hadden gemaakt met ene ‘ [naam] ’ met als doel het afnemen van hun bankpas en het vervolgens daarmee opnemen van geld. Verder hebben deze feiten één week na elkaar plaatsgevonden in dezelfde buurt in Tilburg. Bovendien is het mes dat bij feit 4 is gebruikt op de plaats van het delict aangetroffen. De rechtbank merkt hierbij tevens nog op, in tegenstelling tot hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, dat niet is vereist dat alle bestanddelen in de tenlastelegging door meer dan één bewijsmiddel moeten worden ondersteund. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank dan ook voor de feiten 1, 2 en 4 wel degelijk uit van het gebruik van één of meerdere messen.
Bedreiging feit 1
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat tegen [slachtoffer 1] is gezegd dat als hij naar de politie zou gaan ze zijn kinderen iets zouden aandoen. Ook wat dit betreft heeft de rechtbank geen aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen. Dat zijn verklaring op dit punt niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, maakt dit niet anders. Niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging dienen immers twee bewijsmiddelen voorhanden te zijn.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving feit 2
Uit het voorgaande volgt ook dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat bij dit feit tezamen en in vereniging tegenover [slachtoffer 1] twee messen zijn gebruikt. [slachtoffer 1] is vanaf het moment dat verdachte en de twee anderen bij hem in de auto stapten constant met één of twee messen bedreigd. Hij heeft daarbij aanwijzingen gekregen hoe hij moest rijden en waar hij moest stoppen. [slachtoffer 1] heeft enige tijd in deze situatie gezeten, terwijl hij bedreigd werd met één of twee messen door drie personen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 1] niet vrijwillig uit zijn auto kon vertrekken, ook al waren de deuren van de auto niet afgesloten. De dreiging met de messen maakte dat aangever geen kant op kon en moest doen wat verdachte en de twee anderen van hem verlangden.
De rechtbank overweegt daarnaast dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, in een aantal op 20 juni 2017 gewezen arresten, onder meer ECLI:NL:HR:2017:1113, voor de vraag of er sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht bepalend is of de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in tijd opvolgende gedragingen - ook ten aanzien van het “wilsbesluit” - zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan (in wezen) één verwijt kan wordt gemaakt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de diefstal met bedreiging met geweld, de afpersing en de wederrechtelijke vrijheidsberoving handelingen zijn die in de kern genomen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit van verdachte. De verschillende bewezen geachte gedragingen hangen zo nauw met elkaar samen dat verdachte daarvan één verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval de feiten 1 en 2 als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht moeten worden beschouwd.
Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte van [slachtoffer 2] , de door de verbalisanten geconstateerde verwondingen bij [slachtoffer 2] en de op de plaats van het delict aangetroffen ijzeren staaf, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte meerdere keren met een ijzeren staaf op de benen en het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hieraan heeft [slachtoffer 2] een dik linkerbeen, een blauwe plek op zijn rechterbeen en bulten op zijn hoofd over gehouden. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat [slachtoffer 2] zich vlak na dit feit niet lekker voelde. Nadat hij de spoedeisende hulp had gebeld, bleek dat hij direct moest langskomen, omdat zijn verwondingen moesten worden nagekeken. Een dag na het feit bleek [slachtoffer 2] nog last te hebben van duizelingen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bijzonder kwetsbaar is. Zo kan door met kracht met een ijzeren staaf tegen iemands hoofd te slaan, gemakkelijk de kaak en/of de oogkas en/of het neusbot breken, waarbij veelal operatief ingrijpen noodzakelijk is. Ook is de kans op hersenletsel aanmerkelijk te noemen. Verdachte heeft door het slaan met een ijzeren staaf op het hoofd van [slachtoffer 2] , de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het feit dat geen nadere informatie over de ijzeren staaf bekend is, doet daaraan niet af. De politie heeft omschreven dat er een ijzeren staaf is gevonden op de plaats van het delict en het is immers ook een feit van algemene bekendheid dat een ijzeren staaf van zodanig materiaal is dat daarmee ernstige verwondingen kunnen worden aangebracht zoals hiervoor al is benoemd. Daarnaast is reeds vastgesteld dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk letsel heeft opgelopen na geslagen te zijn met deze staaf die, naar moet worden aangenomen, is meegenomen door verdachte met als doel [slachtoffer 2] te bedreigen dan wel geweld jegens hem uit te oefenen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de ijzeren staaf slechts van zodanige omvang was dat daarmee geen zwaar lichamelijk letsel kon worden toegebracht.
De bewezenverklaring
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten zoals hierna onder 4.4 omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 31 december 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, het Mascagnihof en/of de Beethovenlaan en/of het Perosihof met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een telefoon,
toebehorende aan [slachtoffer 1]
welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
en
met het oogmerk om zich en zijn mededaders wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van
- een pinpas op naam van [slachtoffer 1] en
- twee TOTO-loten en
- een geldbedrag van 1200 euro en
- meerdere pasjes, waaronder een rijbewijs,
toebehorende aan [slachtoffer 1] welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s),
- een mes in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gericht en op de nek van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezet en gehouden en daarbij de woorden heeft geuit “Doe wat we zeggen” en “We willen geld”
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] heeft gesommeerd telefonisch contact op te nemen met 12 personen en hen te vragen een geldbedrag, naar hem, [slachtoffer 1] , over te maken en de pinlimiet van zijn betaalrekening te verhogen en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als hij, [slachtoffer 1] , naar de politie zou gaan ze zijn kinderen iets aan zouden doen;
2.
op 31 december 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- bij voornoemde [slachtoffer 1] in zijn personenauto te stappen en vervolgens
- die [slachtoffer 1] een mes te tonen en de scherpe punt van dit mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te richten en een mes op de nek van die [slachtoffer 1] te zetten en vervolgens
- die [slachtoffer 1] aanwijzingen te geven hoe hij moest rijden en waar hij moest stoppen en
- die [slachtoffer 1] tegen zijn wens in de auto te houden;
3.
op 7 januari 2022 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen met een ijzeren staaf op/tegen de benen en het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 7 januari 2022 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te houden/wijzen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 177 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) en de jeugdreclassering. Op de zitting hebben zij de voorwaarden nog aangevuld in die zin dat verdachte een dagbesteding moet hebben en hieraan voldoet volgens het rooster en dat hij inzicht geeft in zijn dagbesteding en de invulling van zijn sociale contacten. De officier van justitie is uitgegaan van een voorarrest van 57 dagen, zodat verdachte niet terug hoeft naar een justitiële jeugdinrichting als hij zich aan de voorwaarden houdt. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op de leggen de leerstraf Tools4U verlengd van 30 uur en een werkstraf van 130 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is. Daarnaast verzoekt de verdediging aan te sluiten bij het gewijzigde advies van de Raad om aan verdachte de leerstraf Tools4U verlengd van 30 uur en een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, op te leggen. De verdediging kan instemmen met de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie. De verdediging verzoekt om hiernaast niet over te gaan tot het opleggen van een werkstraf. Indien de rechtbank een werkstraf toch passend acht, dan verzoekt de verdediging om de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen tot 60 uur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging van geweld, afpersing en vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] . Een week later heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en bedreiging van slachtoffer [slachtoffer 2] . Telkens is met de slachtoffers via datingsite Badoo afgesproken met een nepprofiel onder de naam ‘ [naam] ’ met de bedoeling om hun bankpas af te nemen en daarmee geld te pinnen. Bij [slachtoffer 2] is het zover niet gekomen, door een toevallige voorbijganger en het optreden van dit slachtoffer.
Het behoeft geen betoog dat deze feiten heel beangstigend zijn geweest voor de slachtoffers. Dit blijkt ook uit het uitgeoefende spreekrecht van [slachtoffer 1] op de zitting en de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat het niet is voor te stellen hoe angstig hij ten tijde van het plegen van de feiten 1 en 2 is geweest. Zijn leven is door deze feiten ook totaal veranderd. Hij is sindsdien altijd op zijn hoede en slaapt slecht. Hij wordt nog steeds regelmatig badend in het zweet van angst wakker en heeft nog altijd veel last van hetgeen hem is aangedaan op 31 december 2021. [slachtoffer 2] heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat hij sinds het incident last heeft van herbelevingen en nachtmerries. Ook mijdt hij sindsdien bepaalde plekken en voelt hij zich niet meer veilig in de buurt waar het is gebeurd. [slachtoffer 2] staat momenteel op de wachtlijst om te starten met EMDR-therapie om deze gebeurtenis te kunnen verwerken.
Verdachte is bij het plegen van deze feiten kennelijk uit geweest op eigen (geldelijk) gewin. Hij heeft daarbij in het geheel niet stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor de slachtoffers. De rechtbank rekent verdachte deze feiten dan ook ernstig aan. Verder hebben dit soort feiten een grote impact op de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Ook dit wordt verdachte aangerekend.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering tijdens de zitting naar voren is gebracht. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat de begeleiding sinds de tweede schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte beter verloopt. Hij komt sindsdien de afspraken met de jeugdreclassering beter na. Op school gaat het minder goed met verdachte. Sinds september 2022 tot aan de zitting heeft hij 60 uur verzuimd. Ook het zoeken naar een stageplek is niet goed verlopen. Toen hij eindelijk een stageplek had gevonden, is de stage gestopt vanwege problemen met de stagebegeleider. Verdachte wil wel graag een diploma halen, maar hij zet hier minimale stappen voor. Hij komt (sociale) vaardigheden tekort en heeft ondersteuning nodig. De jeugdreclassering vindt het dan ook een goed idee dat verdachte niet alleen wordt afgestraft voor de strafbare feiten, maar dat hem ook ondersteuning wordt geboden.
Verder houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het rapport van de Raad van 1 juli 2022 en de toelichting hierop ter zitting. De Raad heeft zijn oorspronkelijke advies aangepast naar aanleiding van hetgeen door de jeugdreclassering op de zitting naar voren is gebracht. De Raad adviseert nu om aan verdachte op te leggen de leerstraf Tools4U verlengd van 30 uur, zodat aan de bij hem aanwezige vaardigheidstekorten kan worden gewerkt. Daarnaast adviseert de Raad om aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden, toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, dat verdachte een dagbesteding heeft en hieraan voldoet volgens het rooster en dat hij inzicht geeft in zijn dagbesteding en de invulling van zijn sociale contacten. Daarnaast acht de Raad het opleggen van een werkstraf redelijk. Dit moet voor hem ook haalbaar zijn naast een zinvolle dagbesteding, zoals school of stage. Die haalbaarheid is er.
De rechtbank vindt de door verdachte gepleegde feiten zodanig ernstig dat eigenlijk een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plek zou zijn. Gelet op alles wat over verdachte naar voren is gebracht door de Raad en de jeugdreclassering en het feit dat verdachte het sinds de laatste schorsing beter doet, zal de rechtbank verdachte nu niet terugsturen naar een justitiële jeugdinrichting, maar volstaan met een forse voorwaardelijke jeugddetentie als waarschuwing. Dit om verdachte een stok achter de deur te bieden en hem ervan te weerhouden zich weer met strafbare zaken bezig te houden. De rechtbank vindt naast de jeugddetentie ook een leer- én taakstraf passend om de ernst van de feiten te benadrukken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen voldoende recht doen aan de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook deze straffen opleggen met de kanttekening dat de rechtbank uitgaat van een voorarrest van 60 dagen, zodat zij aan verdachte een jeugddetentie zal opleggen van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden dat verdachte een zinvolle dagbesteding heeft en behoudt en dat hij inzicht geeft in zijn dagbesteding en zijn sociale contacten. De door de officier van justitie gevorderde leerstraf en werkstraf zal de rechtbank eveneens aan verdachte opleggen en daarbij bepalen dat vervangende jeugddetentie van toepassing is als verdachte deze niet of niet goed uitvoert.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.349,=, bestaande uit
€ 1.349,= aan materiële schade en € 4.000,= aan immateriële schade voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2. De rechtbank acht de gevorderde kosten voor het halve Oudejaarslot en de TOTO-loten voldoende aannemelijk gemaakt door de benadeelde partij nu de rechtbank de afpersing van deze goederen bewezen acht en de opgevoerde kosten de rechtbank niet onredelijk voorkomen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten ten aanzien van de bankpasjes en het rijbewijs. De gevorderde schade ziet op de bewezenverklaarde afgeperste goederen, de kosten die zijn gemaakt om (een aantal van) deze goederen te vervangen en de gemaakte reiskosten en kan daarom worden toegewezen.
Het door de benadeelde gevorderde bedrag aan immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,=. De rechtbank grondt deze toewijzing op artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de rechtspraak is aanvaard dat van 'aantasting in de persoon op andere wijze' niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde(n) die conclusie rechtvaardigen. De nadelige gevolgen kunnen zo voor de hand liggen dat een aantasting van de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank beschouwt de gepleegde diefstal met bedreiging met geweld, afpersing en vrijheidsberoving als een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en weegt ook mee dat de psychische impact daarvan uitgebreid is toegelicht. Aldus komt het schadeverzoek voor gedeeltelijke toewijzing in aanmerking. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de overige gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 samen met twee andere personen heeft gepleegd en dat zij allen naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Verder zal de rechtbank verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 282, 285, 302, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2:Voortgezette handeling van:
feit 1:diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
en
feit 2:medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 3:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 4:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd een zinvolle dagbesteding heeft en behoudt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd inzicht geeft in zijn dagbesteding en zijn sociale contacten;
Van rechtswegegelden hierbij nog de volgende
voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, te weten een werkstraf van 130 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
65 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, te weten de leerstraf Tools4U verlengd van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 3.849,=,waarvan € 1.349,= aan materiële schade en € 2.500,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 956,=(2 punten);
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feiten 1 en 2),
€ 3.849,=,te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. Toekoen en mr. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2022.
Mr. Donders is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.