ECLI:NL:RBZWB:2022:7533

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
02/323891-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking, bedreiging, mishandeling en vernieling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan stalking, bedreiging, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 2003, zijn ex-vriendin gedurende een maand op verschillende manieren heeft lastiggevallen. Dit omvatte het versturen van dreigende berichten via Snapchat, het aanbrengen van graffiti met kwetsende teksten, en het doen van valse mededelingen aan de school van het slachtoffer. De verdachte heeft ook fysieke mishandeling gepleegd door aan de haren van het slachtoffer te trekken en haar een duw te geven, waardoor zij ten val kwam. Daarnaast heeft hij meerdere bedreigingen geuit, waaronder doodsbedreigingen aan zowel het slachtoffer als haar moeder.

De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en zijn psychologische achtergrond. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

De benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en haar moeder, hebben schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft een deel van deze vorderingen toegewezen, waaronder immateriële schade voor het slachtoffer, en heeft de verdachte verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning van de schadevergoedingen zal verzorgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/323891-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft gestalkt;
2. [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
3. [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) meerdere keren heeft bedreigd;
4. airpods en/of een autoband van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] (hierna:
[slachtoffer 3] ) heeft vernield;
5. een enkelband van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft vernield.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging voert aan dat de feitelijke gedragingen als weergegeven onder het derde en zevende gedachtestreepje van feit 1 in de tenlastelegging onvoldoende feitelijk zijn omschreven.
Hoewel de verdediging stelt dat verdachte als gevolg daarvan moet worden vrijgesproken van die feitelijke gedragingen, begrijpt de rechtbank dat zij heeft bedoeld te stellen dat de dagvaarding als gevolg daarvan op die onderdelen nietig moet worden verklaard.
De vraag die in dit kader moet worden beantwoorden is of de tenlastelegging op die onder- delen voldoende specifiek en begrijpelijk is, zodat de verdediging weet waarvan verdachte wordt verdachte en daarop een adequate verdediging kan voeren. Naar het oordeel van de rechtbank is de tenlastelegging op die onderdelen zodanig specifiek is dat de verdediging zich voldoende adequaat kon voorbereiden. Het verweer wordt daarom verworpen.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie vordert partieel vrijspraak van het deel van de feitelijke gedraging onder het negende gedachtestreepje “op de schutting aan [adres] ” wegens gebrek aan bewijs. De overige feitelijke gedragingen als weergegeven in de tenlastelegging acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 1] en de grotendeels bekennende verklaring van verdachte. De combinatie van deze feitelijke gedragingen kan worden gekwalificeerd als belaging in de zin van de wet.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] . De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [getuige] en de deels bekennende verklaring van verdachte.
Feit 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere keren heeft bedreigd met de dood. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernielingen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 5
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit partieel vrijspraak van de feitelijke gedragingen, zoals weergegeven onder het derde en het zevende gedachtestreepje in de tenlastelegging, nu deze gedragingen niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voor wat betreft de bewezenverklaring ten aanzien van de overige ten laste gelegde feitelijke gedragingen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De verdediging stelt dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de duim van [slachtoffer 1] heeft omgedraaid en bepleit verdachte daarvan partieel vrij te spreken. De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling voor het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde vernielingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van de autoband slechts bewezen kan worden verklaard dat deze toebehoorde aan een ander. Het betrof immers een leaseauto, waarvan het eigendom niet toebehoorde aan [slachtoffer 3] maar aan de leasemaatschappij.
Feit 5
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde vernieling aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld tegen deze uitspraak zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen bewijs dat verdachte een tekst op de schutting aan de [adres] in Terheijden heeft gespoten noch dat hij daarvan via Snapchat een foto heeft gestuurd naar [slachtoffer 1] . De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het deel van de feitelijke gedraging onder het negende gedachtestreepje “de schutting aan [adres] ” en de feitelijke gedraging onder het tiende gedachtestreepje.
Daarnaast bevat het dossier geen steunbewijs voor het deel, dat verdachte in Terheijden met graffiti de teksten “ [slachtoffer 1] neuken met [naam] ”, “ [slachtoffer 1] slet” en “ [slachtoffer 1] hoer” heeft gespoten, zodat verdachte ook partieel wordt vrijgesproken van dat deel van de feitelijke gedraging onder het negende gedachtestreepje.
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte de overige ten laste gelegde feitelijke gedragingen heeft begaan.
Dit geldt ook voor de feitelijke gedraging als beschreven onder het vierde gedachtestreepje. Verdachte heeft weliswaar bekend dat hij heeft gebeld naar de school van [slachtoffer 1] , maar hij heeft ontkend dat hij toen heeft gezegd dat haar vader in het ziekenhuis lag. Nu [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij direct moest huilen toen zij gebeld werd door de receptioniste van school en de receptioniste heeft bevestigd dat [slachtoffer 1] erg overstuur was na het telefoontje, gaat de rechtbank uit van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] .
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of deze feitelijke gedragingen zijn te kwalificeren als belaging in de zin van de wet.
Bij de beantwoording van deze vraag is beslissend of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er daarbij om of het lastigvallen van die ander een zekere mate van indringendheid, duur en frequentie heeft. Voorts dienen de omstandigheden waaronder de gedragingen hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer mede in aanmerking te worden genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] gedurende een maand veelvuldig en met een zeer grote variëteit aan gedragingen lastig gevallen. [slachtoffer 1] is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van het contact met verdachte. Verdachte heeft op een indringende, obsessieve en dreigende wijze geprobeerd om haar te dwingen met hem te praten. Daarnaast is gebleken dat door de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van [slachtoffer 1] is beïnvloed en dat zij hiervan veel last heeft ondervonden. [slachtoffer 1] was erg angstig en voelde zich onveilig. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster met het oogmerk haar te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 27 september 2021 tot en met 31 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] .
Feit 2
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 8 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] door aan haar haren te trekken en haar een duw te geven, waardoor zij ten val kwam.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de duim van [slachtoffer 1] heeft omgedraaid. Verdachte heeft dit ontkend en [getuige] weet niet exact meer welke vinger verdachte pakte en zij heeft ook niet gezien wat hij deed. De rechtbank zal verdachte daarom van dit onderdeel partieel vrijspreken.
Feit 3
Op grond van de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 27 september 2021 en 30 oktober 2021 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meerdere keren heeft bedreigd met de dood.
Feit 4
Op grond van de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 8 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 airpods van [slachtoffer 1] en een autoband van een auto die [slachtoffer 3] leaset van een leasemaatschappij heeft vernield.
Feit 5
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 4] en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 3 december 2021 tot en met 31 januari 2022 een enkelband van het type Buddi onbruikbaar heeft gemaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 27 september 2021 tot en met 31 oktober 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- op 27 september 2021 een of meerdere taxi’s te bestellen op het adres van die [slachtoffer 1] , en
- op 2 oktober 2021 bij die [slachtoffer 1] voor de deur te staan en (ongeveer) twintig keer, gedurende zo’n half uur lang, heeft aangebeld bij die [slachtoffer 1] , en
- in de periode van 27 september 2021 tot en met 31 oktober 2021 meerdere (dreigende) berichten te sturen via Snapchat, en
- op 18 oktober 2021 (in strijd met de waarheid) naar de school van die [slachtoffer 1] te bellen met de mededeling dat haar vader in het ziekenhuis lag, en
- op 19 oktober 2021 de telefoon van die [slachtoffer 1] af te pakken en de inhoud van die telefoon te bekijken en
- op 19 oktober 2021 de identiteitskaart van die [slachtoffer 1] af te pakken, te fotograferen en deze foto te verspreiden via Snapchat, en
- op 21 oktober 2021 met zijn auto langs die [slachtoffer 1] te rijden, terwijl een ander met een luchtbuks in de richting van die [slachtoffer 1] schiet, en
- op 28 oktober 2021 die [slachtoffer 1] een bericht te sturen dat zij moest reageren en dat er anders graffiti op de schutting zou worden gespoten, en
- vervolgens op 28 oktober 2021 te Terheijden met graffiti de volgende teksten te spuiten ‘ [slachtoffer 1] hoer’ en ‘Slet pijpen’, en
- op 31 oktober 2021 een pizza te laten bezorgen op het adres van die [slachtoffer 1] ,
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen te dulden en vrees aan te jagen;
2.
op 8 oktober 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan de haren van die [slachtoffer 1] te trekken en die [slachtoffer 1] een duw te geven, waardoor zij ten val kwam;
3.
in de periode van 27 september 2021 tot en met 30 oktober 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door via Snapchat de volgende woorden te sturen aan [slachtoffer 1] , die ook [slachtoffer 2] hebben bereikt:
- ‘Ik ga je kapot rijden’, en
- ‘Ik maak jou ook echt kapot vies KKr wijf. Ik ga jou echt mishandelen. Want je leert het niet af’, en
- ‘Ik rijd je dood kankerhoer. Ik rij je aan’, en
- ‘Ik steek je kanker dood vieze kanker kanker hoer dat je bent’, en
- ‘Ik maak je kankermoeder nu kankerdood en ik snij je moeder kankerkeel open’;
4.
in de periode van 8 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2021 te Terheijden, gemeente Drimmelen, opzettelijk en wederrechtelijk airpods en een autoband, die aan [slachtoffer 1] en/of aan een ander toebehoorden heeft vernield;
5.
in de periode van 3 december 2021 tot en met 31 januari 2022 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een enkelband (type Buddi), die aan [slachtoffer 4] toebehoorden onbruikbaar heeft gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 4 oktober 2022, met uitzondering van het contact- en locatieverbod.
De officier van justitie vordert ten behoeve van [slachtoffer 1] het straat- en contactverbod aan verdachte op te leggen als vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voor de duur van twee jaar, met bepaling dat per overtreding van deze maatregel drie dagen vervangende jeugddetentie wordt toegepast. Het locatieverbod wordt gevorderd voor de [adres] in Terheijden en voor een straal van 500 meter rondom de woning aan de [adres] .
Verder vordert de officier van justitie te bepalen dat de maatregel ex artikel 38v Sv dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en bepleit eventueel te volstaan met het aan verdachte opleggen van een forse voorwaardelijke werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst feiten
Verdachte heeft zijn toen 14-jarige ex-vriendin gedurende een maand op allerlei verschillende manieren stelselmatig lastiggevallen. Zo heeft verdachte zijn ex-vriendin veel nare berichten gestuurd, met dreigende en intimiderende teksten, en op verschillende plaatsen in het dorp waar zij woont nare teksten over haar met graffiti gespoten. Ook heeft verdachte haar telefoon en identiteitskaart afgepakt en is hij met zijn auto twee keer langs haar gereden toen er met een buks vanuit die auto werd geschoten. Verder heeft hij taxi’s en pizza’s laten bezorgen op haar adres, omdat hij wist dat zij dat vervelend vond. Verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ook heeft verdachte zijn ex-vriendin mishandeld, waarmee hij een inbreuk heeft gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Voorts heeft verdachte zowel zijn ex-vriendin als haar moeder meerdere keren op ernstige wijze bedreigd met de dood. Zijn gedragingen waren voor hen uiterst onaangenaam, beangstigend en hinderlijk. Uit de namens haar (stief)vader en moeder voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt ook hoeveel impact het gedrag van verdachte op hen heeft gehad. Ook heeft verdachte de airpods van zijn ex-vriendin vernield en de band van de leaseauto van haar (stief)vader lek gestoken. Ten slotte heeft verdachte nog zijn enkelband vernield.
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten meerderjarig, maar wel jonger dan 23 jaar.
Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit tussen de 18 en 23 jaar oud was, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden die zijn gelegen in de persoon van de verdachte, of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, daartoe aanleiding geven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 4 oktober 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat de reclassering indicaties ziet voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. In 2010 is bij betrokkene zwakbegaafdheid vastgesteld en volgde hij op de basis- en middelbare school speciaal onderwijs. Verder staat hij bekend als een impulsieve jongen die niet altijd de gevolgen van zijn gedrag overziet en hij zou zich makkelijk laten beïnvloeden door leeftijdsgenoten. Hij lijkt volgens de reclassering nog ontvankelijk te zijn voor pedagogische beïnvloeding. Door de toezichthouder van de William Schrikker Groep (WSG) wordt de noodzaak van een forensisch kader onderschreven, waarbij zij aangeeft dat verdachte deze vorm van sturing nodig heeft. Er is momenteel sprake van een goedlopend toezicht bij de jeugdreclassering en verdachte lijkt gebaat bij het laagdrempelige karakter van de WSG.
Mevrouw [reclasseringswerker] heeft namens de Reclassering ter zitting toegelicht dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat hij op een lagere ontwikkelingsleeftijd functioneert. Daarom is zij van mening dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Ook acht zij het van belang dat er opnieuw een persoonlijkheidsonderzoek plaatsvindt.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, kijkend naar de persoon van verdachte, berechting van verdachte volgens het jeugdstrafrecht het meest passend is. Verdachte woont nog bij zijn ouders en het jeugdstrafrecht sluit aan bij zijn ontwikkelingsleeftijd. De rechtbank acht pedagogische beïnvloeding ook nog mogelijk. Daarom zal de rechtbank, hoewel verdachte ten tijde van de feiten 18 jaar oud was, het jeugdstrafrecht worden toegepast.
Nadere motivering van de straf
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 oktober 2022 en leidt hieruit af dat verdachte ook nog in twee proeftijden loopt in verband met twee andere veroordelingen. Op 14 december 2020 is hij immers nog door de kinderrechter veroordeeld tot een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf voor openlijke geweldpleging en op 5 maart 2021 tot een voorwaardelijke werkstraf voor wapenbezit. Het feit dat verdachte nog in proeftijden liep wordt in strafverzwarende zin meegewogen.
Uit het hierboven genoemde reclasseringsrapport leidt de rechtbank voorts af dat verdachte al eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie wegens geweldsdelicten en dat mogelijk sprake is van een beginnend delictpatroon. In het onderzoek van de reclassering zijn als delictgerelateerde factoren naar voren gekomen: relatie partner en gezin, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en houding. Verdachte doet ook uitspraken waaruit blijkt dat inzicht in zijn gedrag ontbreekt. In zijn kindertijd is hij gediagnostiseerd met ADHD, een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. De reclassering acht een nieuw diagnostisch onderzoek noodzakelijk. Verdachte kreeg een reclasseringstoezicht opgelegd bij de WSG. Ook is hij aangemeld bij Forensische Polikliniek Fivoor Breda. Het traject bevindt zich in de opstartende fase. Psychodiagnostisch onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. De reclassering acht voortzetting van het huidige reclasseringstoezicht bij Fivoor noodzakelijk voor het beperken van het gemiddeld ingeschatte recidiverisico.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor jeugdzaken van het LOVS. Voor feiten als mishandeling, bedreiging en vernieling wordt een werkstraf voorgestaan..
Gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten en de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten nog in twee proeftijden liep van twee eerdere veroordelingen, is de rechtbank van oordeel dat een lichtere straf dan een jeugddetentie niet passend is.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal daarom met toepassing van het jeugdstrafrecht aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 72 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als vermeld in het reclasseringsrapport, te weten begeleiding door de jeugdreclassering met als uitvoerende instantie de WSG en een ambulante behandeling.
In afwijking van de eis van de officier van justitie, zal de rechtbank het contact- en locatie-verbod in het kader van de bijzondere voorwaarden opleggen. Nu verdachte al geruime tijd geen contact heeft gehad met het slachtoffer, ziet de rechtbank geen reden voor het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. Om diezelfde reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

7.De benadeelde partij

Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.416,46 voor de feiten 1 tot en met 3, bestaande uit € 166,46 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade van
€ 130,00 als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen. Weliswaar kan uit de stukken worden afgeleid op welke momenten de OV-Chip is opgeladen, maar niet kan worden vastgesteld waarvoor die OV-Chip steeds is opgeladen en of er op die dagen ook daadwerkelijk is gereisd naar school. Ook de gevorderde materiële schade van € 36,46 zal
als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij de identiteitskaart aan [slachtoffer 1] heeft teruggegeven en door [slachtoffer 1] is niet aannemelijk gemaakt
dat verdachte dat niet zou hebben gedaan.
[slachtoffer 1] heeft voorts aangevoerd dat zij nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De gevorderde immateriële schade van € 1.250,00 zal daarom worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 oktober 2021, nu voor het bepalen van de aanvangsdatum waarop de wettelijke rente verschuldigd is, niet moet worden gekeken naar het moment waarop - met name - de belaging een aanvang heeft genomen, maar naar het moment dat de belaging tot een einde is gekomen. Er kan immers pas van belaging worden gesproken als sprake is van herhaaldelijke inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer gedurende een bepaalde periode.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 331,59 voor feit 3, bestaande uit € 31,59 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade. Tegen de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging verweer gevoerd.
De gevorderde materiële schade van € 31,59 zal worden toegewezen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schade acht de rechtbank voldoende onderbouwd en de schade is ook niet betwist. De schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde wettelijke rente zal ook worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 10 november 2021. Op die dag heeft [slachtoffer 2] immers aangifte gedaan.
De gevorderde immateriële schade van € 300,00 zal worden afgewezen. Door [slachtoffer 2] is aangevoerd dat zij last heeft van een hartritmestoornis wat heeft geleid tot een kortstondige opname in het ziekenhuis op de afdeling cardiologie. Uit het door [slachtoffer 2] overgelegde stuk blijkt weliswaar dat zij op 20 februari 2022 door de afdeling cardiologie is gezien wegens pijn op de borst, maar onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat die opname een rechtstreeks gevolg was van het bewezenverklaarde feit. De opname vond immers bijna vier maanden na het feit plaats.
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 781,80 voor feit 4, bestaande uit € 431,80 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade. De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd.
De gevorderde materiële schade van in totaal € 300,00 in verband met de lakschades aan de motorkap en zijkant van de auto wordt afgewezen. In de eerste plaats valt dit buiten de ten laste gelegde periode. Bovendien is dit ook niet aan verdachte ten laste gelegd. Er is dus geen sprake van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De gevorderde materiële schade van € 131,80 is weliswaar een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, maar onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [slachtoffer 3] die schade heeft geleden. Het betreft immers een leaseauto die in eigendom toebehoort aan de leasemaatschappij ALD Automotive. De factuur van het vervangen van de autoband staat ook op naam van deze leasemaatschappij.
De gevorderde immateriële schade van € 350,00 zal ook worden afgewezen. Door [slachtoffer 3] is aangevoerd dat hij veel wakker heeft gelegen doordat hij steeds nadacht over wie hem die schade aan de autoband zou willen toebrengen. De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat de aard en de ernst van de normschending met zich zou brengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam.
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een materiële schadevergoeding van € 302,50 voor feit 5.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 31 januari 2022. Op die dag is de schade immers geconstateerd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten aanzien van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht zal de rechtbank geen gijzeling opleggen bij niet betaling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: belaging;
feit 2: mishandeling;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 5: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 72 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijk deel van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het toezicht door of namens de jeugdreclassering uit te voeren stichting William Schrikker Groep als gecertificeerde instelling en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan psychodiagnostisch onderzoek en zich laat, indien geïndiceerd, laat behandelen door Fivoor Breda of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] en haar ouders, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres] te Terheijden, zolang het Openbaar Ministerie nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
- draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 31,59 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 3]
- wijst de vordering af;
[slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 302,50 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer:
* [slachtoffer 1] € 1.250,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
* [slachtoffer 2] € 31,59 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
* [slachtoffer 4] € 302,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling wordt toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen vervallen en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A. Hello en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2022.